Uitspraak
19 347 WIA
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
20 januari 2014 tot en met 19 juni 2016 een loongerelateerde uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 35,4%. Bij besluit van 18 juni 2014 is per 20 januari 2014 aan appellante een toeslag op grond van de Toeslagenwet toegekend.
10 oktober 2014 geen beroep ingesteld.
20 juni 2016 wordt omgezet in een WGA-vervolguitkering. In de toelichting bij dat besluit is vermeld dat appellante 35 tot 45% arbeidsongeschikt is. Bij besluit van eveneens 21 maart 2016 heeft het Uwv de toeslag van appellante verhoogd. Bij besluit van 17 september 2016 is aan appellante een Tegemoetkoming arbeidsongeschikten toegekend. Bij besluit van
15 september 2017 is aan appellante opnieuw een Tegemoetkoming arbeidsongeschikten toegekend.
17 september 2015, 21 maart 2016, 17 september 2016, 15 september 2017 en het besluit van 23 januari 2018 met vermelding van het toeslagbedrag van €16.283,75 ingetrokken en het bezwaar van appellante tegen de besluiten van 23 januari 2018, 26 januari 2018 en 12 maart 2018 ongegrond verklaard.
10 oktober 2014 mocht appellante van deze brieven en besluiten uitgaan. Van appellante kan niet worden verlangd dat zij zou doorzien dat het om een fout van het Uwv ging. Volgens appellante vormt artikel 11, eerste lid, van de Toeslagenwet geen wettelijke basis voor de herziening en terugvordering van de toeslag. Er is geen sprake geweest van een separaat herzieningsbesluit. Voorts heeft appellante aangevoerd dat sprake is van een dringende reden om af te zien van terugvordering. Appellante ervaart dagelijks stress als gevolg van het hoge bedrag dat van haar wordt teruggevorderd. Ter onderbouwing heeft appellante verwezen naar informatie van de huisarts. Mocht de terugvordering wel doorgang vinden, dan is appellante van mening dat het totaalbedrag dient te worden gematigd. De fout is immers niet aan appellante toe te rekenen en het terugvorderen van het gehele bedrag is daarom in strijd met de redelijkheid en billijkheid.
24 december 2015 en het besluit van 21 maart 2016 over de WGA-vervolguitkering, inhoudende dat appellante 35 tot 45% arbeidsongeschikt is, had voor appellante dan ook aanleiding moeten zijn om daarover navraag te doen bij het UWV. Appellante had redelijkerwijs duidelijk kunnen zijn dat haar ten onrechte een uitkering werd verstrekt. Het vertrouwensbeginsel staat daarom niet in de weg staat aan de intrekking van de toekenningsbesluiten van 21 maart 2016.