Uitspraak
19 4427 WW
17 september 2019, 18/3852 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Noord-Nederland. De appellant, die sinds 1981 in dienst was bij de Dienst Justitiële Inrichtingen, was op 10 april 2018 vroegtijdig zijn dienst verlaten, wat leidde tot ontslag wegens ernstig plichtsverzuim. De rechtbank had geoordeeld dat aan de werkloosheid van de appellant een dringende reden ten grondslag lag, zoals bedoeld in artikel 7:678 van het Burgerlijk Wetboek, en dat hem daarvan een verwijt kon worden gemaakt. De appellant had zijn standpunt dat hij door psychische problemen niet verwijtbaar was, niet met medische stukken onderbouwd.
De Raad bevestigde het oordeel van de rechtbank dat de appellant verwijtbaar werkloos was geworden, en dat het Uwv op goede gronden had besloten om de WW-uitkering niet uit te betalen. De Raad oordeelde dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat zijn gedragingen niet verwijtbaar waren, en dat de omstandigheden waaronder hij zijn dienst had verlaten, niet voldoende waren om te concluderen dat er geen sprake was van verwijtbaarheid. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.
De uitspraak benadrukt het belang van het naleven van dienstinstructies en de gevolgen van plichtsverzuim voor de werkloosheidsuitkering, waarbij de verantwoordelijkheid van de werknemer centraal staat.