Uitspraak
19.3068 AW, 19/3069 AW
5 juni 2019, 18/2614, 19/70 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een voorwaardelijk strafontslag van een ambtenaar, opgelegd wegens plichtsverzuim. De appellant, werkzaam bij de Dienst [Dienst 1], had eerder al een disciplinaire straf gekregen voor ongeoorloofde afwezigheid. Op 10 april 2018 verliet hij zijn dienst vroegtijdig zonder toestemming van zijn leidinggevende, wat leidde tot een herhaling van het plichtsverzuim. De minister van Justitie en Veiligheid legde hem op 31 januari 2018 een voorwaardelijk strafontslag op, dat later ten uitvoer werd gelegd na de nieuwe overtreding. De rechtbank Noord-Nederland verklaarde het beroep tegen de besluiten van de minister ongegrond. In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelde dat de opgelegde straf niet onevenredig was, gezien de hoge eisen van integriteit die aan de functie van de appellant worden gesteld. De Raad benadrukte dat ongeoorloofde afwezigheid in deze functie ernstige gevolgen kan hebben voor de veiligheid van collega's en gedetineerden. De Raad concludeerde dat de minister terecht tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk strafontslag was overgegaan, omdat de appellant zich wederom schuldig had gemaakt aan plichtsverzuim.