In deze zaak heeft verzoekster, vertegenwoordigd door mr. R.C.A. van Niftrik, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. Tijdens de zitting op 16 december 2020 heeft verzoekster een wrakingsverzoek ingediend tegen de behandelend rechters, naar aanleiding van hun optreden tijdens deze zitting. De voorzitter van de Raad heeft op de zitting geoordeeld dat een verklaring van een ergotherapeut niet in de beoordeling werd betrokken, wat verzoekster als een schending van het rechtsbeginsel van hoor en wederhoor beschouwde. Verzoekster heeft echter tot 29 december 2020 gewacht met het indienen van haar wrakingsverzoek, terwijl de feiten en omstandigheden die tot dit verzoek leidden, haar al op 16 december 2020 bekend waren. De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat het verzoek om wraking niet tijdig is ingediend, en heeft het verzoek om wraking niet-ontvankelijk verklaard. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer bestaande uit E.J.M. Heijs als voorzitter en T. Dompeling en G.A.J. van den Hurk als leden, en is openbaar uitgesproken op 1 februari 2021.