ECLI:NL:CRVB:2018:3385

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 oktober 2018
Publicatiedatum
29 oktober 2018
Zaaknummer
17/2598 BBZ-W
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring van een wrakingsverzoek in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft verzoeker hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De behandeling van het hoger beroep vond plaats op 21 augustus 2018, waarbij mr. F. Hoogendijk als behandelend rechter optrad. Na de zitting heeft verzoeker op 26 augustus 2018 een brief gestuurd, waarin hij een voorwaardelijk wrakingsverzoek indiende. Dit verzoek werd ingediend na ontvangst van het proces-verbaal op 3 september 2018, maar verzoeker had al eerder aanleiding gezien om de rechter te wraken. Op 9 september 2018 heeft hij daadwerkelijk het wrakingsverzoek ingediend. De behandelend rechter heeft schriftelijk gereageerd en meegedeeld niet te berusten in de wraking. Tijdens de zitting op 1 oktober 2018 is verzoeker gehoord, maar de behandelend rechter was niet aanwezig.

De Centrale Raad van Beroep heeft overwogen dat het wrakingsverzoek niet tijdig is ingediend. Artikel 8:16 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vereist dat een verzoek om wraking moet worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden die aanleiding geven voor het verzoek aan de verzoeker bekend zijn. Verzoeker heeft te lang gewacht met het indienen van zijn verzoek, ondanks dat hij de nodige zorgvuldigheid wilde betrachten. De Raad concludeert dat het verzoek om wraking niet-ontvankelijk moet worden verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan op 15 oktober 2018.

Uitspraak

17/2598 BBZ-W
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Beslissing op het verzoek om wraking gedaan door
[verzoeker] te [utrecht] (verzoeker)
PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank
Midden-Nederland van 22 februari 2017, 16/3082.
De behandeling van het hoger beroep ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 augustus 2018. Behandelend rechter was mr. F. Hoogendijk.
Bij brief van 26 augustus 2018 heeft verzoeker de Raad een brief gezonden die door hem als ‘voorwaardelijk wrakingsverzoek’ is geduid. In deze brief heeft hij ook verzocht om toezending van het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting.
Op 3 september 2018 heeft de griffier het proces-verbaal aan verzoeker toegezonden.
Bij brief van 9 september 2018 heeft verzoeker de behandelend rechter gewraakt.
De behandelend rechter heeft schriftelijk op de wraking gereageerd en meegedeeld daarin niet te berusten.
Verzoeker en de behandelend rechter zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord ter zitting van de Raad op 1 oktober 2018. Verzoeker is verschenen. De behandelend rechter is, zoals aangekondigd, niet verschenen.
OVERWEGINGEN
1.1. Artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
1.2. Uit artikel 8:16, eerste lid, van de Awb volgt dat het verzoek om wraking moet worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden die aanleiding zijn voor het wrakingsverzoek aan de verzoeker bekend zijn geworden.
2.1. Verzoeker heeft als gronden voor de wraking vermeld dat de Raad voor de zitting de verkeerde gemachtigde heeft opgeroepen, dat de ‘scope’ van het onderzoek ter zitting ten onrechte is beperkt, dat ter zitting ten onrechte geen aandacht is besteed aan de door verzoeker geleden schade en dat de behandelend rechter ten onrechte heeft geweigerd een stuk in ontvangst te nemen, waarin verzoeker wensen en voorstellen heeft opgenomen voor verdere behandeling van zijn bijstandsaanvraag en beslechting van het geschil met het college.
2.2. Gelet op hetgeen hij naar voren heeft gebracht, heeft verzoeker met de indiening van het wrakingsverzoek op 9 september 2018 onvoldoende voortvarend gehandeld, waardoor niet is voldaan aan het in artikel 8:16, eerste lid, van de Awb neergelegde voorschrift. De aanleiding voor verzoeker om de behandelend rechter te wraken was gelegen in het optreden van de behandelend rechter ter zitting. De omstandigheden waarin verzoeker aanleiding heeft gezien een wrakingsverzoek in te dienen waren hem dus uiterlijk ter zitting bekend. Niettemin heeft hij tot ruim twee weken na de zitting gewacht met de indiening van zijn verzoek. Dat hij het verzoek heeft ingediend binnen enkele dagen nadat hij het proces-verbaal van de zitting heeft ontvangen, maakt niet dat het verzoek tijdig is, omdat het proces-verbaal ten opzichte van het verhandelde ter zitting geen nieuwe feiten of omstandigheden bevat die maken dat het verzoeker niet zou kunnen worden tegengeworpen dat hij zijn verzoek pas na ontvangst van het proces-verbaal heeft ingediend. Dat verzoeker de nodige zorgvuldigheid heeft willen betrachten en er daarom voor heeft gekozen eerst de brief van 26 augustus 2018 te schrijven en pas daarna een wrakingsverzoek in te dienen, doet aan de te late indiening van het wrakingsverzoek niet af.
3. Uit 2.1 en 2.2 volgt dat het verzoek om wraking niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzoek om wraking van F. Hoogendijk
niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt als voorzitter en L.M. Tobé en J.P.A. Boersma als leden, in tegenwoordigheid van J.R. Trox als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2018.
(getekend) E. Dijt
(getekend) J.R. Trox
GdJ