ECLI:NL:CRVB:2018:3385
Centrale Raad van Beroep
- Wraking
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkverklaring van een wrakingsverzoek in bestuursrechtelijke procedure
In deze zaak heeft verzoeker hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De behandeling van het hoger beroep vond plaats op 21 augustus 2018, waarbij mr. F. Hoogendijk als behandelend rechter optrad. Na de zitting heeft verzoeker op 26 augustus 2018 een brief gestuurd, waarin hij een voorwaardelijk wrakingsverzoek indiende. Dit verzoek werd ingediend na ontvangst van het proces-verbaal op 3 september 2018, maar verzoeker had al eerder aanleiding gezien om de rechter te wraken. Op 9 september 2018 heeft hij daadwerkelijk het wrakingsverzoek ingediend. De behandelend rechter heeft schriftelijk gereageerd en meegedeeld niet te berusten in de wraking. Tijdens de zitting op 1 oktober 2018 is verzoeker gehoord, maar de behandelend rechter was niet aanwezig.
De Centrale Raad van Beroep heeft overwogen dat het wrakingsverzoek niet tijdig is ingediend. Artikel 8:16 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vereist dat een verzoek om wraking moet worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden die aanleiding geven voor het verzoek aan de verzoeker bekend zijn. Verzoeker heeft te lang gewacht met het indienen van zijn verzoek, ondanks dat hij de nodige zorgvuldigheid wilde betrachten. De Raad concludeert dat het verzoek om wraking niet-ontvankelijk moet worden verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan op 15 oktober 2018.