ECLI:NL:CRVB:2021:2003

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 augustus 2021
Publicatiedatum
11 augustus 2021
Zaaknummer
18/1418 JW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit over aanvraag voor een pleegvergoeding en onbevoegdheid van de Centrale Raad van Beroep

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De zaak betreft een aanvraag voor een pleegvergoeding die door het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn was afgewezen. De Raad heeft vastgesteld dat het college niet bevoegd is om te beslissen op deze aanvraag, aangezien de bevoegdheid hiervoor ligt bij de pleegzorgaanbieder, zoals bepaald in artikel 5.3, eerste lid, van de Jeugdwet. De rechtbank had het beroep tegen het besluit van het college ongegrond verklaard, wat door de Raad werd bevestigd.

De Raad heeft zich onbevoegd verklaard om van het hoger beroep kennis te nemen, omdat het hoger beroep op grond van artikel 8:105, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State moet worden ingesteld, tenzij een andere hoger beroepsrechter bevoegd is. De Raad heeft het hoger beroepschrift doorgezonden naar de Afdeling, conform artikel 6:15, eerste lid, van de Awb. De uitspraak benadrukt de scheiding van bevoegdheden tussen de verschillende bestuursorganen en de noodzaak voor appellanten om hun verzoeken bij de juiste instantie in te dienen.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit J. Brand als voorzitter, J.P.A. Boersma en E.J. Otten als leden, en in aanwezigheid van D. Al-Zubaidi als griffier. De beslissing is openbaar uitgesproken op 11 augustus 2021, waarbij het griffierecht van € 126,- aan de appellant zal worden terugbetaald.

Uitspraak

18.1418 JW

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 2 maart 2018, 17/3014 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn (college)
Datum uitspraak: 11 augustus 2021
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft [naam] hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 30 juni 2021. Partijen zijn niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 13 oktober 2016 heeft het college de aanvraag van appellant voor een pleegvergoeding afgewezen.
1.2.
Bij besluit van 11 mei 2017 (bestreden besluit) heeft het college het besluit van 13 oktober 2016 herroepen, aangezien het college niet bevoegd is te beslissen op een aanvraag om pleegvergoeding, en beslist dat de aanvraag om die reden niet in behandeling wordt genomen.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat artikel 5.3, eerste lid, van de Jeugdwet (Jw) bepaalt dat een pleegzorgaanbieder aan een pleegouder een vergoeding verstrekt voor de verzorging en opvoeding van de in het gezin van de pleegouder geplaatste jeugdige. Dit betekent dat niet het college, maar de pleegzorgaanbieder bevoegd is te beslissen op een aanvraag voor een pleegvergoeding. Het college heeft dan ook terecht de aanvraag buiten behandeling gelaten.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4.1.
Het gaat in deze procedure om een besluit op een aanvraag voor een pleegvergoeding
.Een besluit dat betrekking heeft op een toe- of afwijzing van een aanvraag voor een pleegvergoeding vindt zijn grondslag in artikel 5.3, eerste lid, van de Jw.
4.2.
Op grond van artikel 8:105, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt het hoger beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), tenzij een andere hoger beroepsrechter bevoegd is ingevolge hoofdstuk 4 van de bij de Awb behorende Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak dan wel ingevolge een ander wettelijk voorschrift. In hoofdstuk 4 van de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak is neergelegd dat tegen een uitspraak van de rechtbank omtrent een besluit genomen op grond van artikel 2.3 en paragraaf 8.1 van de Jw hoger beroep kan worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Van een nauwe samenhang tussen besluiten genomen op grond van artikel 2.3 en paragraaf 8.1 en op grond van artikel 5.3 van de Jw is geen sprake. De Raad wijst in dit verband op de uitspraak van de Afdeling van 16 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3475.
4.3.
Dit betekent dat de Raad onbevoegd is om van het hoger beroep kennis te nemen. Het hoger beroepschrift zal met toepassing van artikel 6:15, eerste lid, van de Awb worden doorgezonden naar de Afdeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- verklaart zich onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen;
- bepaalt dat de griffier van de Raad het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 126,- aan appellant terugbetaalt.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en J.P.A. Boersma en E.J. Otten als leden, in tegenwoordigheid van D. Al-Zubaidi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 augustus 2021.
(getekend) J. Brand
(getekend) D. Al-Zubaidi