ECLI:NL:CRVB:2021:1949
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verjaring van aanspraak op smartengeld door ambtenaar wegens gehoorschade
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant, een gepensioneerde politieambtenaar, had een aanvraag ingediend voor vergoeding van smartengeld wegens gehoorschade die hij had opgelopen tijdens zijn werk als vuurwapendocent. De korpschef van politie had deze aanvraag afgewezen op grond van verjaring. De rechtbank had deze afwijzing bevestigd, en de appellant ging in hoger beroep.
De Raad oordeelde dat de korpschef zich terecht op verjaring had beroepen. De appellant was sinds 1972 werkzaam bij de politie en had in 1985 gehoorschade opgelopen, wat hem verhinderde om zijn functie als vuurwapendocent voort te zetten. De korpschef had de gehoorschade in 2018 als beroepsziekte erkend, maar de aanvraag voor smartengeld was pas in 2018 ingediend, terwijl de verjaringstermijn van vijf jaar al in 1985 was ingegaan. De Raad concludeerde dat de appellant al in 1985 in actie had kunnen komen, en dat zijn aanspraak op smartengeld derhalve was verjaard.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een uitzondering op de verjaring op basis van redelijkheid en billijkheid. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige actie door benadeelden in zaken van schadevergoeding en de toepassing van verjaringsregels, waarbij aansluiting wordt gezocht bij de bepalingen in het Burgerlijk Wetboek.