ECLI:NL:CRVB:2021:1935
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling recht op kinderbijslag na niet-nakoming ouderschapsplan
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over het recht op kinderbijslag van appellant, die in geschil is met de Sociale verzekeringsbank (Svb) en een derde-partij. De zaak betreft de kinderbijslag voor een kind dat geboren is uit de relatie tussen appellant en de derde-partij. De Svb had bepaald dat appellant vanaf het eerste kwartaal van 2017 geen recht meer had op kinderbijslag, omdat het kind op dat moment niet meer op zijn adres stond ingeschreven en er geen contact was tussen appellant en het kind. De Raad oordeelde dat de Svb terecht had vastgesteld dat de niet-nakoming van het ouderschapsplan door de derde-partij een bestendig karakter had gekregen, wat leidde tot de conclusie dat appellant geen recht had op kinderbijslag voor het eerste kwartaal van 2017.
Daarnaast werd in hoger beroep ook de vraag behandeld of de derde-partij in het derde en vierde kwartaal van 2017 de hoogste bijdrage in het onderhoud van het kind had geleverd, waardoor haar recht op kinderbijslag tot uitbetaling kwam. De Raad bevestigde dat de Svb terecht had geoordeeld dat de derde-partij meer had bijgedragen aan de kosten van het kind dan appellant, en dat de kinderbijslag daarom aan de derde-partij moest worden uitbetaald. De Raad oordeelde dat de Svb de juiste criteria had toegepast en dat de aangevallen uitspraken van de rechtbank Noord-Nederland terecht waren.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraken en wees een proceskostenveroordeling af.