ECLI:NL:CRVB:2024:2256
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van kinderbijslag over het vierde kwartaal van 2022
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan over de intrekking en terugvordering van kinderbijslag voor appellant, die kinderbijslag ontving voor zijn dochter over het vierde kwartaal van 2022. De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft de kinderbijslag ingetrokken omdat de dochter van appellant niet meer bij hem woonde en appellant onvoldoende bijdroeg aan haar onderhoud. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar de Svb bleef bij zijn standpunt. De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting waar appellant aanwezig was, maar de Svb niet. De Raad concludeert dat de intrekking en terugvordering van de kinderbijslag in stand blijven, omdat appellant niet de hoogste bijdrage aan het onderhoud van zijn dochter heeft geleverd. De Raad oordeelt dat de Svb terecht heeft vastgesteld dat de ex-partner van appellant een hogere bijdrage levert en dat appellant niet kan aantonen dat hij recht heeft op kinderbijslag. De Raad heeft ook overwogen dat er geen dringende redenen zijn om van de intrekking of terugvordering af te zien, ondanks de bijzondere omstandigheden die appellant heeft aangevoerd. De uitspraak van de rechtbank Noord-Holland wordt bevestigd, en appellant krijgt geen vergoeding voor het griffierecht.