In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 juli 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een Wajong-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante, geboren in 1983, had een aanvraag ingediend voor de beoordeling van haar arbeidsvermogen, waarbij zij eczeemklachten en allergieën als redenen voor haar beperkingen aanvoerde. De arts van het Uwv concludeerde dat appellante, ondanks haar klachten, over arbeidsvermogen beschikte en in staat was om ten minste vier uur per dag te werken. Dit oordeel werd ondersteund door rapporten van zowel een verzekeringsarts als een arbeidsdeskundige.
Appellante ging in beroep tegen de beslissing van het Uwv, maar de rechtbank Limburg verklaarde het beroep tegen de afwijzing van de Wajong-uitkering ongegrond, terwijl het beroep tegen de afwijzing van de Indicatie banenafspraak gegrond werd verklaard. Appellante ging vervolgens in hoger beroep, waarbij zij aanvoerde dat haar aandoeningen haar arbeidsvermogen ernstig beperkten en dat de verzekeringsartsen ten onrechte de ernst van haar klachten hadden onderschat.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de onderzoeken van het Uwv zorgvuldig waren uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante niet in aanmerking kwam voor een Wajong-uitkering, omdat zij over voldoende arbeidsvermogen beschikte. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen, en er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken.