ECLI:NL:CRVB:2021:1839

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 juli 2021
Publicatiedatum
27 juli 2021
Zaaknummer
18/6535 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Wajong-uitkering wegens arbeidsvermogen van appellante

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 juli 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een Wajong-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante, geboren in 1983, had een aanvraag ingediend voor de beoordeling van haar arbeidsvermogen, waarbij zij eczeemklachten en allergieën als redenen voor haar beperkingen aanvoerde. De arts van het Uwv concludeerde dat appellante, ondanks haar klachten, over arbeidsvermogen beschikte en in staat was om ten minste vier uur per dag te werken. Dit oordeel werd ondersteund door rapporten van zowel een verzekeringsarts als een arbeidsdeskundige.

Appellante ging in beroep tegen de beslissing van het Uwv, maar de rechtbank Limburg verklaarde het beroep tegen de afwijzing van de Wajong-uitkering ongegrond, terwijl het beroep tegen de afwijzing van de Indicatie banenafspraak gegrond werd verklaard. Appellante ging vervolgens in hoger beroep, waarbij zij aanvoerde dat haar aandoeningen haar arbeidsvermogen ernstig beperkten en dat de verzekeringsartsen ten onrechte de ernst van haar klachten hadden onderschat.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de onderzoeken van het Uwv zorgvuldig waren uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante niet in aanmerking kwam voor een Wajong-uitkering, omdat zij over voldoende arbeidsvermogen beschikte. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen, en er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

18.6535 WAJONG

Datum uitspraak: 27 juli 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
17 december 2018, 17/3875 en 17/3876 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. D.M. Gijzen, advocaat, hoger beroepen ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via videobellen plaatsgevonden op 23 juni 2021. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Gijzen. Het Uwv heeft zich via videobellen laten vertegenwoordigen door mr. P.C.P. Heijnen-Veldman.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is geboren [geboortedatum] 1983. Met een door het Uwv op 20 september 2016 ontvangen formulier heeft zij een aanvraag Beoordeling arbeidsvermogen ingediend. Daarop is vermeld dat appellante eczeemklachten en allergische aanvallen heeft.
1.2.
In verband met deze aanvraag heeft een arts van het Uwv in een rapport van
24 oktober 2016 vastgesteld dat appellante constitutioneel eczeem heeft, wisselend in ernst en duur. Appellante is volgens de arts ten minste vier uur per dag belastbaar en zij kan ten minste een periode van één uur aaneengesloten werken. In een aanvullend rapport van 6 maart 2017 heeft de arts erop gewezen dat uit informatie van de dermatoloog volgt dat er volgens de dermatoloog sprake is van een coping probleem waarvoor psychologische ondersteuning zinvol kan zijn. Volgens de arts is er sprake van een relatief milde dermatologische aandoening die op zich lastig is en tot een verhoogd verzuimrisico kan leiden. Het verzuimrisico wordt op minder dan 10% geschat. Er is geen sprake van een structureel verminderde duurbelastbaarheid.
1.3.
Een arbeidsdeskundige heeft aanvankelijk geconcludeerd dat appellante duurzaam geen arbeidsvermogen heeft. In een rapport van 22 maart 2017 heeft de arbeidsdeskundige na overleg met de verzekeringsarts alsnog geconcludeerd dat appellante, gelet op de bevindingen van de arts in samenhang bezien met de ervaringen die zij tijdens opleiding en werk heeft opgedaan, over basale werknemersvaardigheden beschikt. Ook is appellante volgens de arbeidsdeskundige in staat om de taak scannen (1502) in een arbeidsorganisatie uit te voeren, zodat zij beschikt over arbeidsvermogen als bedoeld in de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong).
1.4.
Bij besluit van 28 maart 2017 heeft het Uwv de aanvraag om een Wajong-uitkering afgewezen omdat appellante arbeidsvermogen heeft.
1.5.
Bij een besluit van gelijke datum heeft het Uwv beslist dat appellante niet in aanmerking komt voor een Indicatie banenafspraak.
1.6.
Appellante heeft tegen beide besluiten bezwaar gemaakt. Bij besluit van 17 oktober 2017 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen de weigering van een Wajong-uitkering ongegrond verklaard. Aan bestreden besluit 1 liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aanleiding gezien de volgende aanvullende beperkingen aan te nemen: kan niet werken met veelvuldige deadlines en productiepieken en moet een min of meer afgebakend takenpakket hebben. Daarnaast moet in de arbeidsomgeving rekening worden gehouden met veelvuldig contact met water, zepen en chemische stoffen, de werkomgeving moet redelijk schoon zijn, en appellante kan niet werken met stoffen (textielfabriek) of met dieren.
1.7.
Bij een besluit van gelijke datum (bestreden besluit 2) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen de weigering appellante in aanmerking te brengen voor een Indicatie banenafspraak ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 1 gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, en bepaald dat de rechtsgevolgen ervan in stand blijven. De rechtbank heeft het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond verklaard. Ten aanzien van het beroep tegen bestreden besluit 1 heeft de rechtbank overwogen dat de onderzoeken die ten grondslag liggen aan de conclusie van de verzekeringsartsen en de arbeidsdeskundigen dat appellante arbeidsvermogen heeft, zorgvuldig zijn verricht. Daarbij heeft de rechtbank van belang geacht dat appellante door de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige is gezien en dat informatie over haar aandoeningen en gevolgde behandelingen in de beoordelingen is betrokken. In de in beroep overgelegde informatie van de dermatoloog van 24 januari 2018 heeft de rechtbank geen aanleiding gezien voor twijfel aan de conclusie van de verzekeringsartsen en de arbeidsdeskundigen. De rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gevolgd in haar conclusie dat appellante aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van één uur en dat zij ten minste vier uur per dag belastbaar is. De rechtbank heeft overwogen dat appellante niet heeft betwist dat zij over basale werknemersvaardigheden beschikt. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 10 oktober 2017 voldoende gemotiveerd dat appellante de taak scannen kan verrichten omdat deze aansluit bij haar mogelijkheden. Omdat pas in beroep een toereikende motivering is gegeven voor de situatie op achttienjarige leeftijd (27 augustus 2001), heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen bestreden besluit 1 gegrond verklaard.
3.1.
Het hoger beroep van appellante is gelet op het verhandelde ter zitting uitsluitend nog gericht tegen het in stand laten van de rechtsgevolgen van bestreden besluit 1 door de rechtbank.
4.1.
Appellante heeft aangevoerd dat zij door een combinatie van haar aandoeningen (constitutioneel eczeem, inhalatieproblemen, longklachten en allergieën) op achttienjarige leeftijd dusdanige beperkingen had dat zij geen arbeidsvermogen had. Volgens appellante zijn de verzekeringsartsen ten onrechte uitgegaan van (milde) huidafwijkingen terwijl het volgens haar gaat om inhalatieproblemen in relatie tot grassen en huisstofmijt. Door deze inhalatieproblemen komt zij nauwelijks de deur uit. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante gewezen op de door haar in beroep overgelegde informatie van de dermatoloog. Verder heeft appellante gesteld dat er sprake is geweest van schending van het beginsel van equality of arms, omdat zij een leek is en niet in staat is zelf een deskundige te betalen. Zij heeft de Raad verzocht een onafhankelijk deskundige te benoemen. Appellante heeft daarbij verwezen naar het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 8 oktober 2015, ECLI:CE:ECHR:2015:1008JUD007721212, (Korošec).
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.1.
Op grond van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong is (voor zover hier van belang) jonggehandicapte de ingezetene die op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft.
4.1.2.
Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten heeft de betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) als hij (a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, (b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, (c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur, of (d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Het Uwv moet dus beoordelen of een betrokkene voldoet aan (ten minste) een van deze vier genoemde voorwaarden. Is dat het geval, dan heeft de betrokkene geen arbeidsvermogen. Voor een meer algemene beschrijving van het beoordelingskader wordt verwezen naar de uitspraken van de Raad van 5 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1018, en 16 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:286.
4.2.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft deze gronden gemotiveerd besproken en heeft overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat de onderzoeken van het Uwv zorgvuldig zijn geweest. De rechtbank heeft terecht de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep gevolgd dat appellante ten minste één uur aaneengesloten kan werken en dat zij ten minste vier uur per dag belastbaar is. De rechtbank heeft ook terecht de conclusie van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep gevolgd dat appellante over basale werknemersvaardigheden beschikt en zij de taak van scanner kan uitvoeren. De overwegingen die aan dit oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden onderschreven. Wat appellante in hoger beroep nader heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.3.
Anders dan appellante heeft aangevoerd, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep rekening gehouden met de bij appellante bestaande eczeem- en longklachten en de allergieën voor grassen, huisstofmijt, dierenharen en voedingsbestanddelen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarover gesteld dat dit niet betekent dat appellante in het geheel niet belastbaar zou zijn en nauwelijks de deur uit zou kunnen. Zij moet voedselallergenen vermijden en in een relatief schone omgeving zonder dieren verblijven. Uit de overgelegde informatie van de dermatoloog heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd dat bij appellante op achttienjarige leeftijd sprake was van milde huidafwijkingen op basis van een constitutioneel eczeem. De doorverwijzing door de huisarts naar de dermatoloog in 2015 hield verband met stress bij appellante waardoor haar allergieën en eczeem op dat moment meer opspeelden. Dat betrof echter de situatie ver na de achttiende verjaardag. Over de longklachten heeft appellante tegenover de arts van het Uwv verklaard dat die van recente datum zijn en dat zij, ondanks deze klachten, een tijd lang als zelfstandige heeft kunnen functioneren. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft tijdens de hoorzitting van appellante vernomen dat de diagnose astma door de behandelaars niet is gesteld en heeft geconcludeerd dat appellante geen extreem overgevoelige luchtwegen heeft omdat zij daar anders zeker inhalatiemedicatie voor zou hebben gekregen. Er bestaat geen aanleiding om aan deze bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te twijfelen.
4.4.
Het standpunt van appellante dat in deze procedure zonder benoeming van een deskundige sprake is van strijd met het beginsel van equality of arms als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, slaagt niet. De kern van het beginsel van equality of arms (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 28 oktober 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2721) is erin gelegen dat slechts als er evenwicht bestaat tussen partijen met betrekking tot de mogelijkheid om bewijsmateriaal aan te dragen, de bestuursrechter in staat is een onafhankelijk en onpartijdig oordeel te geven. Er is geen reden om aan te nemen dat appellante belemmeringen heeft ondervonden bij de onderbouwing van haar standpunt dat het Uwv haar beperkingen heeft onderschat. Ter zitting heeft de gemachtigde van appellante verklaard dat wat appellante aan medische informatie ter onderbouwing van haar standpunt beschikbaar had, is overgelegd. Dat appellante als gevolg van haar laattijdige aanvraag niet beschikt over medische informatie die betrekking heeft op haar situatie op achttienjarige leeftijd komt naar vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraken van 18 april 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1356, en 27 mei 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ6477) voor risico van appellante. Er is geen sprake van schending van het beginsel van equality of arms en geen aanleiding om op die grond een deskundige in te schakelen. Het gestelde financiële onvermogen van appellante behoeft daarom geen bespreking.
4.5.
Uit 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De rechtbank heeft terecht de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit 1 in stand gelaten. De aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, zal worden bevestigd.
5. Omdat het hoger beroep niet slaagt, moet het verzoek om schadevergoeding worden afgewezen.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van V.M. Candelaria als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2021.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) V.M. Candelaria