In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen eerdere uitspraken van de rechtbank Limburg. De appellant, die bijstand ontving op grond van de Participatiewet, had hoger beroep ingesteld tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Heerlen. Deze besluiten betroffen de herziening van zijn bijstandsuitkering en de terugvordering van teveel ontvangen bijstand, alsook de oplegging van boetes wegens het niet melden van bijschrijvingen op zijn bankrekening door zijn ouders. De Raad oordeelde dat de bedragen die de vader van appellant op zijn rekening had bijgeschreven, als inkomen moesten worden aangemerkt. Appellant had aangevoerd dat deze bedragen bedoeld waren als lening voor de aankoop van kunstenaarsmaterialen, maar de Raad oordeelde dat hij vrijelijk over deze bedragen kon beschikken en dat ze derhalve als inkomen moesten worden beschouwd. Het beroep op het vertrouwensbeginsel werd afgewezen, omdat uit de communicatie van het college niet kon worden afgeleid dat de bijschrijvingen niet als inkomen zouden worden aangemerkt. De Raad heeft de opgelegde boetes verlaagd, omdat deze te hoog waren vastgesteld in verhouding tot de financiële draagkracht van appellant. De Raad heeft de besluiten van het college vernietigd voor zover deze de boetes betroffen en de hoogte van de boete vastgesteld op € 399,45. Tevens is het college veroordeeld in de proceskosten van appellant.