ECLI:NL:CRVB:2021:1734
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van het recht op ziekengeld en vaststelling van de wachttijd in het kader van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het recht op ziekengeld van appellante, die sinds 2011 uitgevallen was door fysieke en psychische klachten. Het Uwv had het recht op ziekengeld met ingang van 6 oktober 2018 beëindigd, omdat de wachttijd van 104 weken volgens artikel 23 van de Wet WIA niet was volgemaakt. De Raad oordeelde dat er geen twijfel bestond aan de juistheid van de bevindingen van de (verzekerings)artsen van het Uwv. Appellante had eerder al bezwaar gemaakt tegen de besluiten van het Uwv, maar deze werden ongegrond verklaard. De rechtbank Roermond had het beroep van appellante tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd. Appellante had geen nieuwe medische gegevens overgelegd die aanleiding gaven tot een ander oordeel. De Raad concludeerde dat het Uwv terecht het recht op ziekengeld had beëindigd en dat de wachttijd niet was volbracht, waardoor het hoger beroep van appellante niet slaagde. Het verzoek om schadevergoeding werd eveneens afgewezen.