ECLI:NL:CRVB:2018:2953
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging ZW-uitkering en weigering WIA-uitkering na hersteldverklaring
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 september 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de ZW-uitkering van appellante en de weigering van de WIA-uitkering door het Uwv. Appellante, die zich op 31 januari 2014 ziek had gemeld met psychische en lichamelijke klachten, ontving aanvankelijk een ZW-uitkering. Het Uwv concludeerde op basis van een beoordeling door een verzekeringsarts dat appellante per 30 januari 2015 niet meer recht had op ZW-uitkering, omdat zij meer dan 65% van haar maatmaninkomen kon verdienen. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv handhaafde zijn besluit. In hoger beroep voerde appellante aan dat haar klachten door het Uwv zijn onderschat en dat zij niet in staat is om de geselecteerde functies te vervullen. De Raad oordeelde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies medisch geschikt zijn voor appellante. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de wachttijd voor de WIA-uitkering niet was vervuld, omdat appellante voor het einde van de wachttijd hersteld was verklaard. De Raad veroordeelde het Uwv tot vergoeding van de proceskosten van appellante, maar wees het verzoek om schadevergoeding af.