Uitspraak
20.2425 WLZ, 20/2426 WLZ
CIZ
OVERWEGINGEN
3.3. Het zorgkantoor heeft zich in verweer op het standpunt gesteld dat het besluit om het pgb in te trekken juist was, omdat de indicatie van CIZ geen recht gaf op een pgb.
“(…) De regering ziet de Wlz als het sluitstuk van de langdurige zorg. Daarom krijgen alleen mensen die blijvend zijn aangewezen op langdurige zorg conform de Wlz toegang tot de Wlz. Iemand behoudt zijn recht op zorg op grond van de Wlz in beginsel dus de rest van zijn leven (…)
.
“(…) De Wlz is het sluitstuk van de langdurige zorg. Mensen die in aanmerking komen voor Wlz-zorg hebben een blijvende behoefte aan permanent toezicht en/of 24 uur per dag zorg in de nabijheid. Het CIZ stelt bij de indicatie vast of er sprake is van een blijvende behoefte. Blijvend wil zeggen, van niet voorbijgaande aard. Daarnaast stelt het CIZ het zorgprofiel vast dat past bij de individuele cliëntkenmerken en zorgbehoefte. Het indicatiebesluit is voor onbepaalde tijd geldig. Het gaat hier immers om mensen die niet of niet snel beter zullen worden. Er is daarom geen reden om hen van tijd tot tijd te herindiceren. Dit komt ook tegemoet aan een veelgehoorde opmerking van cliënten namelijk dat zij, ondanks dat hun beperking of aandoening niet is veranderd, toch weer opnieuw een indicatie moeten aanvragen. In de loop van de tijd kan de zorgbehoefte van een cliënt wel veranderen. Vaak zal er sprake zijn van een zwaardere zorgbehoefte. In zo’n geval zal allereerst overleg plaatsvinden tussen de zorgaanbieder en cliënt. Zij zoeken samen naar een andere invulling van de zorg. Indien de veranderde zorgvraag niet binnen de ruimte van het zorgprofiel van de cliënt past, kan de cliënt in overleg met de zorgaanbieder een herindicatie aanvragen. De mogelijkheid tot herbeoordelen is er dus altijd.(…)”(Kamerstukken I 2014/15, 33 891, F, blz. 33)
.
BESLISSING
- vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover deze betrekking heeft op de nummers 20/2968 en 20/2919 (de beroepen);
- verklaart de beroepen gegrond en vernietigt de besluiten van 29 april 2020 en 18 mei 2020;
- herroept de besluiten van 29 november 2019 en 9 december 2019;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde besluiten van 29 april 2020 en 18 mei 2020;
- veroordeelt CIZ in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 3.204,-;
- veroordeelt het zorgkantoor in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 2.670,-;
- bepaalt dat CIZ het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van € 179,- vergoedt;
- bepaalt dat het zorgkantoor het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van € 179,- vergoedt.