In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Haarlem. De zaak betreft de beëindiging van een persoonsgebonden budget (pgb) voor de zorgfunctie Begeleiding Groep (BG) voor een betrokkene die geboren is met een lichte verstandelijke beperking. De betrokkene was eerder geïndiceerd voor BG van 11 mei 2009 tot 10 mei 2014, maar na een nieuwe aanvraag in oktober 2010 heeft de appellante, Centrum Indicatiestelling Zorg, besloten dat de betrokkene niet langer in aanmerking kwam voor AWBZ-zorg. De rechtbank oordeelde dat de beëindiging van de zorg in strijd was met de beginselen van rechtszekerheid en fair play, omdat de appellante een fout had gemaakt bij de eerdere indicatie.
In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de zaak opnieuw beoordeeld. De Raad heeft vastgesteld dat de appellante gehouden is elke aanvraag voor AWBZ-zorg zorgvuldig te beoordelen en dat de aanvraag van de betrokkene in oktober 2010 aanleiding gaf tot hernieuwd onderzoek. De Raad oordeelde dat de appellante de indicatie voor AWBZ-zorg mocht beëindigen per toekomstige datum, omdat uit medisch onderzoek bleek dat de betrokkene niet meer aanspraak maakte op deze zorg. De Raad benadrukte dat het enkele feit dat de zorg in het verleden was toegekend, niet betekent dat de beëindiging van die zorg in strijd is met de beginselen van rechtszekerheid en fair play.
De Centrale Raad van Beroep vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de betrokkene ongegrond. De Raad concludeerde dat de appellante op basis van de nieuwe aanvraag en het medisch onderzoek terecht had besloten dat de betrokkene geen recht meer had op AWBZ-zorg. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige beoordeling van zorgaanvragen en de mogelijkheid voor bestuursorganen om eerdere beslissingen te herzien op basis van nieuwe informatie.