ECLI:NL:CRVB:2021:1676
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering en geschil over proceskostenvergoeding
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de ZW-uitkering van appellant, die zich ziek had gemeld na een bedrijfsongeval. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de rechtbank Limburg terecht heeft geoordeeld dat er geen twijfel bestaat aan de medische beoordeling van het Uwv. Appellant had zich ziek gemeld na een bedrijfsongeval en ontving een ZW-uitkering. Het Uwv beëindigde deze uitkering omdat appellant in staat werd geacht meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar de rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellant opnieuw betoogd dat de medische beoordeling niet juist is en dat er meer beperkingen in de FML opgenomen hadden moeten worden. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat de medische beoordeling zorgvuldig is uitgevoerd en dat er geen aanleiding is voor het benoemen van een onafhankelijke deskundige. De Raad oordeelt echter dat de rechtbank het Uwv ten onrechte niet heeft veroordeeld in de reiskosten en de kosten voor de ingeschakelde deskundige. De Raad vernietigt de uitspraak van de rechtbank voor zover het de proceskosten betreft en veroordeelt het Uwv tot betaling van deze kosten aan appellant. De Raad bevestigt verder de overige oordelen van de rechtbank en wijst het verzoek om schadevergoeding af.