ECLI:NL:CRVB:2021:1648

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 juli 2021
Publicatiedatum
9 juli 2021
Zaaknummer
19/1192 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van meerdere aanvragen om bijzondere bijstand wegens schulden en medische kosten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de rechtbank Noord-Nederland. De appellant, die sinds 16 mei 2017 bijstand ontvangt op grond van de Participatiewet (PW), had meerdere aanvragen om bijzondere bijstand ingediend, die door het college van burgemeester en wethouders van Heerenveen waren afgewezen. De aanvragen betroffen onder andere kosten voor medische zorg en schulden aan verschillende organisaties. De Raad oordeelde dat artikel 13, eerste lid, onder g, van de PW bijstandsverlening voor schulden uitsluit, aangezien de appellant beschikte over middelen om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien. De Raad concludeerde dat de appellant niet kon aantonen dat er sprake was van een acute noodsituatie die bijstandsverlening rechtvaardigde. De kosten voor ambulancevervoer werden ook niet vergoed, omdat de medische noodsituatie niet met bijstandsverlening kon worden verholpen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

19/1192 PW, 19/1193 PW, 19/1194 PW, 19/1195 PW, 19/1196 PW, 19/1197 PW, 19/1198 PW, 19/1199 PW, 19/1200 PW, 19/1201 PW
Datum uitspraak: 6 juli 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
20 december 2018, 18/2410, 18/2411, 18/2412, 18/2413, 18/2414, 18/2415, 18/2416, 18/2417, 18/2418, 18/2419 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Heerenveen (college)

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld. Hij heeft daarbij tevens een verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade gedaan.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 mei 2021. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. K.A. Faber. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.J. Olthof.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontvangt sinds 16 mei 2017 bijstand op grond van de Participatiewet (PW) naar de norm voor een alleenstaande.
1.2.
Appellant heeft op 10 augustus 2017 bijzondere bijstand aangevraagd in verband met een door hem aan Univé verzekeringen te betalen bedrag. Bij besluit van 22 januari 2018, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 3 augustus 2018 (bestreden besluit 1), heeft het college die aanvraag afgewezen.
1.3.
Appellant heeft op 27 november 2017 bijzondere bijstand aangevraagd in verband met een door hem aan Oxxio te betalen bedrag. Bij afzonderlijk besluit van 22 januari 2018, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 3 augustus 2018 (bestreden besluit 2), heeft het college die aanvraag afgewezen.
1.4.
Appellant heeft op 14 oktober 2017 bijzondere bijstand aangevraagd, onder meer in verband met een door hem aan Hoist Kredit AB te betalen bedrag. Bij afzonderlijk besluit van 22 januari 2018, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 3 augustus 2018 (bestreden besluit 3), heeft het college die aanvraag afgewezen.
1.5.
Appellant heeft op 30 november 2017 bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van het wettelijk eigen risico in verband met apotheekkosten en tandartskosten. Bij afzonderlijk besluit van 22 januari 2018, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 3 augustus 2018 (bestreden besluit 4), heeft het college die aanvraag afgewezen.
1.6.
Appellant heeft op 16 oktober 2017 bijzondere bijstand aangevraagd in verband met een door hem aan Zekur te betalen bedrag. Bij afzonderlijk besluit van 22 januari 2018, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 3 augustus 2018 (bestreden besluit 5), heeft het college die aanvraag afgewezen.
1.7.
Appellant heeft op 18 november 2017 bijzondere bijstand in verband met een door hem aan Fideaal te betalen bedrag alsook voor proceskosten en buitengerechtelijke kosten. Bij afzonderlijk besluit van 22 januari 2018, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 3 augustus 2018 (bestreden besluit 6), heeft het college die aanvraag afgewezen.
1.8.
Appellant heeft op 7 november 2017 bijzondere bijstand aangevraagd in verband met een door hem aan InVesting BV te betalen bedrag. Bij afzonderlijk besluit van 22 januari 2018, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 3 augustus 2018 (bestreden besluit 7), heeft het college die aanvraag afgewezen.
1.9.
Appellant heeft op 23 november 2017 bijzondere bijstand aangevraagd in verband met een door hem aan Famed te betalen bedrag alsook voor tandartskosten. Bij afzonderlijk besluit van 22 januari 2018, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 3 augustus 2018 (bestreden besluit 8), heeft het college die aanvraag afgewezen.
1.10.
Appellant heeft op 4 december 2017 bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van het wettelijk eigen risico in verband met ambulancevervoer tot een bedrag van € 365,99. Bij afzonderlijk besluit van 22 januari 2018, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 3 augustus 2018 (bestreden besluit 9), heeft het college die aanvraag afgewezen.
1.11.
Appellant heeft op 7 november 2017 bijzondere bijstand aangevraagd in verband met een door hem aan Telfort en De Friesland Zorgverzekeraar te betalen bedragen alsook voor proceskosten. Bij afzonderlijk besluit van 22 januari 2018, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 3 augustus 2018 (bestreden besluit 10), heeft het college die aanvraag afgewezen.
1.12.
Aan de bestreden besluiten 1, 2, 3, 5, 6, 7, 8 en 10 ligt ten grondslag dat er in beginsel geen bijstand kan worden verleend ter gedeeltelijke of volledige aflossing van een schuldenlast. De kosten waarvoor appellant bijzondere bijstand heeft aangevraagd hebben zich al voorgedaan en zijn niet door appellant betaald, waardoor in de meeste gevallen deurwaarders zijn ingeschakeld. Anders dan appellant meent, is er sprake van schulden. Appellant ontving ten tijde van het ontstaan van die schulden bijstand en daarmee beschikte hij over middelen om te voorzien in de noodzakelijke kosten van het bestaan. Niet is gebleken van dringende redenen als bedoeld in artikel 49, aanhef en onder b, van de PW.
1.13.
Aan de bestreden besluiten 4, 8 en 9 ligt (verder) het volgende ten grondslag. Volgens vaste rechtspraak is de Zorgverzekeringswet (Zvw) in beginsel een voorliggende voorziening, die passend en toereikend is voor de kosten van (para)medische zorg. Dat geldt ook als de kosten niet volledig worden vergoed door de zorgverzekering. Dat betekent dat bijzondere bijstand in beginsel niet mogelijk is voor kosten die onder de Zvw vallen. Dit geldt voor de medische kosten waarvoor appellant bijzondere bijstand heeft aangevraagd. Niet gebleken is van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de PW om van de toepassing van artikel 15 van de PW af te wijken. Appellant kan ook niet een aanspraak ontlenen aan artikel 17 van de Beleidsregels bijzondere bijstand 2015, nu niet gebleken is van een acute noodsituatie.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep (lees: de beroepen) tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Is er sprake van schulden?
4.1.
Appellant betwist dat hij bijzondere bijstand heeft aangevraagd voor schulden. Daarbij heeft appellant er ter zitting op gewezen dat een aantal schulden is gecedeerd. Appellant heeft van deze cessies geen stukken ontvangen, zodat hij niet kan aantonen dat het schulden zijn die aan hem kleven. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.2.
Op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder g, van de PW heeft degene die bijstand vraagt ter aflossing van een schuldenlast en die overigens bij het ontstaan van de schuldenlast, dan wel nadien, beschikte of beschikt over de middelen om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien, geen recht op bijstand.
4.3.
Voor de beantwoording van de vraag of en, zo ja, in hoeverre sprake is van een aanvraag om bijzondere bijstand voor schulden is niet alleen de strekking van de aanvraag bepalend, maar ook de feitelijke situatie op het moment van de aanvraag. Van een schuld is in dit verband sprake indien de kosten vóór de dag van de aanvraag bij de betrokkene in rekening zijn gebracht maar nog niet zijn voldaan. Dit is vaste rechtspraak (uitspraak van 7 augustus 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BB1649).
4.4.
Voor zover appellant bijzondere bijstand heeft aangevraagd voor nog te betalen bedragen aan Univé verzekeringen, Oxxio, Hoist Kredit AB, Zekur, Fideaal, InVesting BV, Famed, Telfort en De Friesland Zorgverzekeraar is de Raad met de rechtbank van oordeel dat hierbij sprake is van schulden als bedoeld in 4.3. Die bedragen waren immers al in rekening gebracht voordat appellant zijn aanvragen om bijzondere bijstand heeft ingediend en ten tijde van die aanvragen nog niet voldaan. Dat het merendeel van de schulden is overgedragen aan incassobureaus en dat appellant niet kan aantonen dat deze schulden (op juiste wijze) zijn gecedeerd, maakt dat niet anders.
4.5.
Onder een schuld wordt ook verstaan een veroordeling tot vergoeding van de proceskosten en daarmee verwante kosten. De Raad verwijst naar zijn uitspraak van 14 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:781.
4.6.
Dit betekent dat artikel 13, eerste lid, aanhef en onder g, van de PW aan bijstandsverlening in de weg staat, aangezien appellant beschikt(e) over de middelen om te voorzien in de noodzakelijke kosten van het bestaan.
De medische kosten.
4.7.1.
Op grond van artikel 15, eerste lid, van de PW bestaat geen recht op bijstand voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Het recht op bijstand strekt zich ook niet uit tot kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt.
4.7.2.
Artikel 16, eerste lid, van de PW bepaalt dat het college aan een persoon die geen recht op bijstand heeft, gelet op alle omstandigheden, in afwijking van deze paragraaf, bijstand kan verlenen indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken.
4.7.3.
Artikel 35, eerste lid, van de PW bepaalt dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande, de alleenstaande ouder met zijn ten laste komende kinderen of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn.
4.7.4.
Artikel 17, eerste lid, van de Beleidsregels bepaalt dat het college geen bijzondere bijstand verstrekt voor de kosten van tandheelkundige behandeling. Het tweede artikellid bepaalt dat het college in bijzondere omstandigheden kan afwijken van lid 1. Een bijzondere situatie is in ieder geval een acute noodsituatie waarbij behandeling niet uitgesteld kan worden en de belanghebbende geen middelen heeft om de behandeling te betalen.
4.8.1.
Appellant heeft bij zijn aanvraag om bijzondere bijstand voor tandartskosten twee rekeningen gevoegd. Deze rekeningen dateren van 28 oktober en 30 november 2017. Op deze rekeningen staan als behandelingen vermeld: grondig reinigen wortel door mondhygiënist, per element (tweemaal) respectievelijk herbeoordeling met parodontiumstatus na initiële tandvleesbehandeling.
4.8.2.
Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 17 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV1028) doen zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de PW zich voor als er een acute noodsituatie is en de behoeftige omstandigheden waarin de betrokkene verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen, zodat het verlenen van bijstand onvermijdelijk is. Ook volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 27 november 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY4808) is een noodsituatie acuut als een situatie levensbedreigend is of als blijvend ernstig psychisch of lichamelijk letsel of invaliditeit daarvan het gevolg kan zijn. Gezien de aard van de behandelingen kan niet worden geconcludeerd dat een dergelijke situatie zich voordoet.
4.8.3.
Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Beleidsregels kan het college in bijzondere omstandigheden bijzondere bijstand verlenen voor tandartskosten. Een bijzondere situatie is in ieder geval een acute noodsituatie waarbij behandeling niet uitgesteld kan worden en de belanghebbende geen middelen heeft om de behandeling te betalen.
4.8.4.
De beleidsregels moeten worden gekwalificeerd als buitenwettelijk begunstigend beleid voor zover met toepassing daarvan bijzondere bijstand wordt verleend in andere gevallen of tot een hoger bedrag dan met toepassing van artikel 15 en 35 van de PW mogelijk is. Naar vaste rechtspraak van de Raad betekent een en ander dat de aanwezigheid en de toepassing van dit beleid als een gegeven wordt aanvaard, waarbij wordt getoetst of het beleid op consistente wijze wordt toegepast.
4.8.5.
De te beantwoorden vraag is of het college met juistheid heeft beslist dat de in artikel 17, tweede lid, van de Beleidsregels omschreven situatie zich in appellants geval niet voordoet. Gezien de aard van de behandelingen kan niet worden geconcludeerd dat de in artikel 17, tweede lid, van de Beleidsregels bedoelde situatie zich voordoet.
4.9.1.
Appellant heeft ten aanzien van de kosten die hij voor de ambulance heeft moeten maken een beroep gedaan op artikel 16 van de PW. Appellant heeft toegelicht dat hij onwel was geworden. Zijn vriendin zag dat hij wegzakte. Appellant is flauw gevallen. Zijn vriendin heeft toen 112 gebeld, waarna de ambulance is gekomen. Het ambulancepersoneel heeft appellant meegenomen naar het ziekenhuis. Het is achteraf na onderzoek niet duidelijk geworden wat er aan de hand is geweest. De zorgverzekeraar heeft de vervoerskosten vergoed en bij appellant het eigen risico in rekening gebracht. Voor dit eigen risico heeft appellant bijzondere bijstand aangevraagd.
4.9.2.
Tussen partijen is in geschil of zich in dit geval zeer dringende redenen voordoen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de PW om in afwijking van artikel 15 van de PW bijzondere bijstand te verlenen voor de kosten van het eigen risico.
4.9.3.
Zeer dringende redenen doen zich voor als er een acute noodsituatie is en de behoeftige omstandigheden waarin de betrokkene verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen, zodat het verlenen van bijstand onvermijdelijk is. Dit is vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 17 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV1028) Een noodsituatie is acuut als een situatie levensbedreigend is of als blijvend ernstig psychisch of lichamelijk letsel of invaliditeit daarvan het gevolg kan zijn. Dit is ook vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 27 november 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY4808).
4.9.4.
Zoals op de zitting al met partijen is besproken doet zich een acute noodsituatie voor als het ambulancepersoneel na een 112 oproep verschijnt en na inschatting van de medische situatie van een betrokkene de keuze maakt om deze per ambulance te vervoeren naar het ziekenhuis. Daarmee staat vast dat op dat moment sprake was van een acute noodsituatie. Dat achteraf na onderzoek in het ziekenhuis (gelukkigerwijs) niet blijkt van een levensbedreigende situatie maakt dit niet anders.
4.9.5
Aan het tweede onder 4.9.3 genoemde vereiste, namelijk dat de behoeftige omstandigheden waarin appellant verkeerde op geen enkele andere wijze dan met bijstandsverlening was te verhelpen, wordt echter niet voldaan. Deze noodsituatie is immers verholpen door de verleende medische hulp en was dus niet met bijstandverlening te verhelpen.
4.9.6.
Dat leidt tot de conclusie dat zich geen dringende redenen hebben voorgedaan als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de PW.
4.10.
Voor zover appellant met zijn verzoek om de gronden van beroep als herhaald en ingelast te beschouwen, heeft bedoeld aan te voeren dat de rechtbank onvoldoende op zijn gronden is ingegaan of daarover niet juist heeft geoordeeld, slaagt deze beroepsgrond niet. Appellant heeft – behoudens het vorenstaande – geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van de betrokken gronden in de aangevallen uitspraak onjuist dan wel onvolledig is.
5. Het hoger beroep van appellant slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Daarmee komt het verzoek van appellant om schadevergoeding niet voor inwilliging in aanmerking.
6. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door A.J. Schaap, in tegenwoordigheid van Y.S.S. Fatni als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 juli 2021.
(getekend) A.J. Schaap
(getekend) Y.S.S. Fatni