ECLI:NL:CRVB:2021:1647
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toekenning van bijstand en de ingangsdatum in het kader van de Participatiewet
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van bijstand aan appellante. De zaak betreft de ingangsdatum van de bijstand en de afwijzing van een WW-aanvraag. Appellante had een arbeidsovereenkomst die eindigde op 20 april 2017, waarna zij een WW-uitkering aanvroeg die door het UWV werd afgewezen. Appellante heeft zich pas op 25 augustus 2017 bij het college gemeld voor bijstand, terwijl zij zich binnen een week na de afwijzing van de WW-aanvragen had moeten melden. De Raad oordeelde dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat er bijzondere omstandigheden waren die een bijstandsverlening met terugwerkende kracht rechtvaardigden. De Raad benadrukte dat onbekendheid met de werkinstructie van het college geen bijzondere omstandigheid oplevert. De keuze van appellante om eerst een faillissementsuitkering aan te vragen voordat zij bijstand aanvroeg, werd ook niet als een bijzondere omstandigheid beschouwd. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die het beroep van appellante ongegrond had verklaard.