In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam van 17 juli 2019. De appellant had eerder beroep ingesteld tegen een besluit van het college, dat voortvloeide uit een eerdere uitspraak van de Raad van 21 augustus 2018. In die uitspraak werd vastgesteld dat de jaarrekening van de appellant bij de beoordeling van het recht op bijstand betrokken moest worden. Het college had in het bestreden besluit de bijstandsverlening herzien en de terugvordering verlaagd. De appellant heeft beroep ingesteld en verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 van het EVRM. De Raad heeft vastgesteld dat er vanaf de ontvangst van het bezwaarschrift tot de uitspraak meer dan vier jaar en elf maanden zijn verstreken, wat een overschrijding van de redelijke termijn betekent. Deze overschrijding is volledig aan het college toegerekend. De Raad heeft de immateriële schade van de appellant vastgesteld op € 1.000,- en het college veroordeeld tot betaling van deze schadevergoeding, evenals de proceskosten van de appellant, die zijn begroot op € 1.068,-.