ECLI:NL:RBAMS:2016:6309

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 oktober 2016
Publicatiedatum
7 oktober 2016
Zaaknummer
AMS 16/3521
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering bijstandsuitkering wegens niet overleggen jaarrekening

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 10 oktober 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een man uit Amsterdam, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. De eiser had een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) aangevraagd, die werd verstrekt als een renteloze geldlening. Aan deze bijstandsverlening waren voorwaarden verbonden, waaronder de verplichting om binnen zes maanden na afloop van het boekjaar de jaarrekening over te leggen. De eiser heeft echter niet alle gevraagde gegevens, waaronder de jaarrekening over 2014, overgelegd. Hierdoor heeft hij niet voldaan aan de voorwaarden voor het verlenen van de bijstand.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder, het college van burgemeester en wethouders, de verleende bijstand terecht heeft teruggevorderd op grond van artikel 45, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bbz 2004. De eiser had in zijn bezwaar en beroep aangevoerd dat zijn inkomen over 2014 lager was dan door de verweerder was aangegeven en dat hij problemen had met zijn boekhouder, waardoor hij de jaarrekening niet tijdig kon overleggen. De rechtbank oordeelde echter dat de eiser niet voldoende had onderbouwd waarom hij de jaarrekening niet had kunnen overleggen en dat de door hem overgelegde stukken niet voldoende waren om het recht op bijstand vast te stellen.

De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en oordeelde dat de terugvordering van de bijstand terecht was. De uitspraak is openbaar uitgesproken en de eiser heeft de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 16/3521

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 oktober 2016 in de zaak tussen

[de man] , te Amsterdam, eiser,

gemachtigde: mr. J.W.F. Menick,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder,
gemachtigde: mr. C.J. Telting.

Procesverloop

Bij besluit van 15 december 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder de aan eiser toegekende uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), die is verstrekt als geldlening, over het boekjaar 2014 teruggevorderd.
Bij besluit van 3 mei 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 augustus 2016. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. F. Lavell, kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
Op 17 september 2013 heeft eiser een uitkering voor levensonderhoud op grond van de WWB en het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz) bij verweerder aangevraagd. Verweerder heeft deze aanvraag met ingang van 1 september 2013 toegewezen, uiterlijk tot en met 28 februari 2014. De bijstand is verleend in de vorm van een renteloze geldlening. Aan de bijstandverlening zijn diverse voorwaarden verbonden, waaronder de voorwaarde dat eiser binnen zes maanden na het boekjaar de jaarrekening (balans en winst- en verliesrekening en toelichting) diende over te leggen.
1.2.
Bij besluit van 31 maart 2014 heeft verweerder de duur van de uitkering van eiser verlengd van 1 maart 2014 tot en met 31 augustus 2014. De uitkering werd inmiddels verstrekt in de vorm van een rentedragende lening. Bij besluit van 7 oktober 2014 heeft verweerder de duur van de uitkering verlengd van 1 september 2014 tot en met 31 december 2014. Aan de besluiten van 31 maart 2014 en 7 oktober 2014 zijn dezelfde voorwaarden verbonden als aan het toekenningsbesluit.
1.3.
Bij brief van 28 mei 2015 heeft verweerder gegevens opgevraagd bij eiser die van belang zijn om de bijstand definitief te kunnen vaststellen, waaronder de jaarrekening over het boekjaar 2014. De gegevens dienden uiterlijk op 30 juni 2015 te worden ingeleverd. In reactie op deze brief heeft eiser een kolommenbalans over de periode van 1 januari 2014 tot en met 16 december 2014 ingediend. Bij brief van 12 augustus 2015 heeft verweerder eiser nogmaals in de gelegenheid gesteld de gevraagde gegevens, waaronder de jaarrekening over 2014, uiterlijk op 1 september 2015 in te dienen. Eiser heeft hierop niet gereageerd.
1.4.
Bij het primaire besluit heeft verweerder de uitkering van eiser over het boekjaar 2014 teruggevorderd, omdat niet kon worden beoordeeld hoeveel het inkomen van eiser in het boekjaar 2014 bedroeg. Het bedrag van de terugvordering is € 9.281,94.
1.5.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. Hierbij heeft verweerder, samengevat, overwogen dat eiser niet heeft voldaan aan de voorwaarde dat hij een jaarrekening over het boekjaar 2014 diende over te leggen.
2.1.
De door verweerder op grond van de WWB genomen besluiten gelden als door hem genomen besluiten op grond van de Participatiewet (PW).
2.2.
Op grond van artikel 38, tweede lid, van het Bbz is de zelfstandige aan wie bijstand wordt verleend, verplicht naar behoren een administratie te voeren. De zelfstandige legt deze binnen 6 maanden na afloop van het boekjaar over aan het college.
2.3.
Op grond van artikel 44, eerste lid, van het Bbz worden bij de toepassing van artikel 58 van de PW kosten van bijstand door het college teruggevorderd met toepassing van artikel 12, tweede lid, onderdeel c, en de hoofdstukken V en VI.
2.4.
Op grond van artikel 44, tweede lid, van het Bbz kan het college, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
2.5.
Op grond van artikel 45, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bbz vordert het college de bijstand van de zelfstandige terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend als gevolg van het niet nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 38, eerste en tweede lid.
3.1.
Eiser heeft aangevoerd dat zijn inkomen over 2014 beduidend lager is dan verweerder heeft aangegeven. Hij heeft een kolommenbalans ingeleverd en in bezwaar heeft hij ook nog zijn aangifteformulier inkomstenbelasting 2014 overgelegd. Niet valt in te zien waarom het aangifteformulier inkomstenbelasting 2014 onvoldoende zou zijn voor de beoordeling van zijn inkomsten. Hij kon geen jaarrekening overleggen, omdat hij problemen had met zijn boekhouder en hij geen geld had om een andere boekhouder te zoeken. Daarnaast kende hij een slechte periode, waardoor hij zijn administratie niet kon bijhouden. Verder heeft eiser erop gewezen dat hij in beroep alsnog de jaarrekening over 2014 heeft overgelegd, waaruit blijkt dat de winst in 2014 slechts € 153,00 heeft bedragen.
3.2.
Vast staat dat in het toekenningsbesluit en in de verlengingsbesluiten van 31 maart 2014 en 7 oktober 2014 is vermeld dat eiser binnen zes maanden na afloop van het boekjaar de jaarrekening, een afschrift van de aangifte inkomstenbelasting, overige inkomstengegevens en een overzicht van de privéonttrekkingen diende over te leggen. Verweerder heeft eiser bij brieven van 28 mei 2015 en 12 augustus 2015 expliciet verzocht om deze gegevens over te leggen. In reactie op de eerste brief heeft eiser alleen een kolommenbalans overgelegd. In bezwaar heeft hij alsnog het aangifteformulier inkomstenbelasting 2014 overgelegd, maar niet de jaarrekening over 2014. De rechtbank stelt dan ook vast dat eiser niet alle gevraagde gegevens heeft overgelegd en daarmee niet heeft voldaan aan de voorwaarden die aan het verlenen van de bijstand waren verbonden. De rechtbank volgt eiser verder niet in zijn betoog dat de kolommenbalans en het aangifteformulier inkomstenbelasting 2014 voldoende zouden zijn om het recht op bijstand van eiser over 2014 vast te stellen. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat de door eiser overgelegde kolommenbalans slechts tot en met 16 december 2014 loopt en dat op het aangifteformulier inkomstenbelasting 2014 de winst uit onderneming niet is vermeld. Eiser heeft overigens ter zitting nog verklaard dat de kolommenbalans niet klopte. Verweerder heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat de door eiser overgelegde stukken niet voldoende zijn om het recht op bijstand van eiser over 2014 vast te kunnen stellen. De door eiser tijdens deze beroepsprocedure alsnog overgelegde jaarrekening over 2014 kan de rechtbank niet bij haar beoordeling betrekken, omdat verweerder bij het nemen van het bestreden besluit hiermee geen rekening heeft kunnen houden.
3.3.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden gezegd dat het eiser niet valt te verwijten dat hij de vereiste jaarrekening over 2014 niet (tijdig) heeft overgelegd. Eiser heeft zijn beroepsgronden dat hij problemen had met zijn boekhouder en dat hij niet in staat was om zijn administratie bij te houden, niet nader onderbouwd. Indien en voor zover eiser zijn boekhouder (of een andere boekhouder) niet kon betalen, ligt dat in zijn risicosfeer. Hiermee had eiser al eerder rekening kunnen en moeten houden.
4.1.
Eiser heeft ter zitting aangevoerd dat er geen grondslag is voor de terugvordering, omdat verweerder niet voorafgaand aan de terugvordering heeft vastgesteld dat eiser over het boekjaar 2014 geen recht had op bijstand.
4.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 27 november 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BY4470) oordeelt de rechtbank als volgt. Nu eiser in strijd met de op hem rustende verplichting geen jaarrekening heeft overgelegd, is zijn inkomen over 2014 niet bekend en kan de hoogte van de bijstand niet definitief worden vastgesteld. Daardoor kon niet worden vastgesteld of de aan eiser over 2014 verleende leenbijstand moest worden omgezet in bijstand om niet. Verweerder heeft daarom de over 2014 verleende bijstand terecht op grond van artikel 45, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bbz 2004 teruggevorderd.
5. Op grond van het voorgaande verklaart de rechtbank het beroep ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Schaberg, rechter, in aanwezigheid van mr. T.E. Bouwmeester, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 oktober 2016.
de griffier,
de rechter,
Afschrift verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.