Uitspraak
18.3824 WAJONG
OVERWEGINGEN
.Deze voorwaarden behoeven daarom geen verdere bespreking.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. Appellante, die sinds 2010 een Wajong-uitkering ontvangt, heeft in hoger beroep gesteld dat zij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Het Uwv had eerder vastgesteld dat zij arbeidsvermogen heeft, wat leidde tot een verlaging van haar uitkering naar 70% van het minimumloon per 1 januari 2018. De rechtbank had in de eerdere uitspraak het bestreden besluit van het Uwv vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten, omdat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig was. Appellante betwistte de conclusies van het Uwv en voerde aan dat haar psychische en lichamelijke klachten waren verergerd.
De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellante beoordeeld en geconcludeerd dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellante arbeidsvermogen heeft. De Raad oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende zorgvuldig had gehandeld en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische beoordeling. De Raad volgde de eerdere conclusies van de verzekeringsarts en oordeelde dat appellante in staat was om ten minste vier uur per dag te werken en een uur aaneengesloten aan een taak te werken. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en het besluit van het Uwv, waardoor de verlaging van de Wajong-uitkering van appellante naar 70% van het minimumloon per 1 januari 2018 werd gehandhaafd.