ECLI:NL:CRVB:2021:1502
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van WIA-uitkering na schending inlichtingenplicht
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van de WIA-uitkering van appellant door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant had zich op 21 mei 2013 ziek gemeld met pijnklachten in de rechterheup en ontving vanaf 23 mei 2013 een ZW-uitkering, gevolgd door een WIA-uitkering. Echter, na anonieme meldingen dat appellant tijdens zijn ZW-periode werkzaamheden had verricht, heeft het Uwv een onderzoek ingesteld. Dit leidde tot de conclusie dat appellant gedurende de periode van 23 mei 2013 tot en met 18 mei 2015 werkzaamheden had verricht die gelijk waren aan zijn werkzaamheden voor de ziekmelding. Op basis van deze bevindingen heeft het Uwv de WIA-uitkering per 19 mei 2015 ingetrokken en de te veel betaalde uitkering teruggevorderd.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar het Uwv heeft zijn bezwaren ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat appellant zijn inlichtingenplicht had geschonden. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het Uwv ten onrechte heeft vastgesteld dat hij de wachttijd voor de WIA-uitkering niet had doorlopen. De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij werd geoordeeld dat het Uwv voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat appellant tijdens zijn ZW-periode heeft gewerkt en dat hij zijn inlichtingenplicht heeft geschonden. Hierdoor was het Uwv gerechtigd om de WIA-uitkering met terugwerkende kracht in te trekken en de terugvordering te handhaven.