Uitspraak
20 1062 WAO
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
BESLISSING
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot zijn WAO-uitkering. Appellant ontvangt sinds 1996 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). In 2016 werd in een door hem gehuurd chalet een hennepkwekerij aangetroffen. De politie verhoorde appellant, die verklaarde eigenaar te zijn van de kwekerij. Het Uwv heeft vervolgens een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de WAO-uitkering van appellant, waarbij het wederrechtelijk verkregen voordeel werd vastgesteld op € 8.751,-. Na bezwaar van appellant, die stelde dat hij geen inkomsten had genoten, heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard en de onverschuldigd betaalde uitkering teruggevorderd. De rechtbank Gelderland heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep geoordeeld dat het Uwv niet aannemelijk heeft gemaakt dat appellant inkomsten heeft genoten uit de hennepkwekerij. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en het Uwv opgedragen om opnieuw op het bezwaar van appellant te beslissen, met inachtneming van de uitspraak. Tevens is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant.