ECLI:NL:CRVB:2021:1346

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 juni 2021
Publicatiedatum
8 juni 2021
Zaaknummer
19/2415 Wajong
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Wajong-uitkering wegens arbeidsvermogen van appellante

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 juni 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een Wajong-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante, geboren in 1985, had een aanvraag ingediend op basis van knieklachten die sinds haar vijftiende jaar bestonden. Het Uwv had de aanvraag afgewezen op 19 december 2017, omdat appellante volgens hun onderzoek arbeidsvermogen had. De rechtbank Noord-Holland had het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad.

De Centrale Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv deugdelijk en zorgvuldig was uitgevoerd. De verzekeringsarts had geconcludeerd dat appellante ondanks haar knieklachten in staat was om vier uur per dag te werken en ten minste een uur aaneengesloten kon werken. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat er geen reden was om te twijfelen aan deze conclusies. Appellante had onvoldoende bewijs geleverd om haar stelling te onderbouwen dat zij niet over basale werknemersvaardigheden beschikte of niet in staat was om gedurende de vereiste tijd te werken.

De Raad bevestigde dat appellante op haar achttiende en in de vijf jaar daarna over arbeidsvermogen beschikte, waardoor zij niet als jonggehandicapte kon worden aangemerkt. Het hoger beroep van appellante werd afgewezen en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

19 2415 WAJONG

Datum uitspraak: 3 juni 2021
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
17 april 2019, 18/3515 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. J.G. Schmidt, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft door middel van videobellen plaatsgevonden op 22 april 2021. Daaraan heeft appellante deelgenomen, bijgestaan door mr. Schmidt. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door E.M.C. Beijen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren [geboortedatum] 1985, heeft met een door het Uwv op
5 september 2017 ontvangen formulier een aanvraag ingediend om uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) wegens sinds het vijftiende jaar bestaande knieklachten. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht. Bij besluit van 19 december 2017 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen omdat appellante arbeidsvermogen heeft.
1.2.
Bij besluit van 9 juli 2018 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellante tegen het besluit van 19 december 2017 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2.1.
Appellante heeft beroep ingesteld en - samengevat - aangevoerd dat zij door haar knieklachten op achttienjarige leeftijd en de periode van vijf jaar daarna niet in staat was om gedurende een periode van tenminste een uur aaneengesloten te werken en evenmin gedurende vier uur per dag belastbaar was. Ten onrechte is er door het Uwv belang gehecht aan haar arbeidsverleden en de door haar gevolgde opleidingen. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft zij medische stukken overgelegd. Het Uwv heeft in verweer rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ingezonden.
2.2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat het onderzoek van het Uwv deugdelijk en zorgvuldig is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft alle beschikbare informatie geraadpleegd en heeft een beperkt lichamelijk onderzoek verricht. De conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep geven geen aanleiding tot twijfel aan de vastgestelde beperkingen op de datum in geding. Appellante heeft haar standpunt dat er een aanvullende beperking op ‘zitten’ zou moeten gelden, niet onderbouwd met een medische verklaring van een arts die dat standpunt onderschrijft. Het ontbreken van die stukken komt bij een laattijdige aanvraag, zoals hier het geval is, voor rekening en risico van appellante. Volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep beschikte appellante per achttiende verjaardag over arbeidsvermogen ondanks haar beperkingen. Met het verrichten van reguliere arbeid na het achttiende jaar heeft zij aangetoond over arbeidsvermogen te beschikken. De rechtbank heeft geen reden gezien om te twijfelen aan de juistheid van het standpunt van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. De door appellante aangevoerde omstandigheden zijn naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende (concreet) om haar standpunt dat zij ten tijde van belang niet over basale werknemersvaardigheden beschikte of niet tenminste een uur aaneengesloten kon werken of niet tenminste vier uur per dag belastbaar was, te onderbouwen. Het Uwv heeft de aanvraag om Wajong-uitkering terecht afgewezen.
3.1.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd is in essentie een herhaling van wat zij in beroep naar voren heeft gebracht.Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante aanvullend nog informatie van de huisarts, een brief van een personeelsadviseur en een brief van een oud-collega overgelegd.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.1.
Voor het wettelijk kader en het kader dat het Uwv hanteert voor de beoordeling van de vraag of een betrokkene beschikt over mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) wordt verwezen naar de uitspraak van de Raad van 5 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1018 en de uitspraak van 16 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:286. In deze zaak wordt volstaan met vermelding van het volgende.
4.1.2.
Op grond van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong is jonggehandicapte, voor zover hier van belang, de ingezetene die op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft.
4.1.3.
Op grond van het tweede lid wordt de ingezetene, bedoeld in het eerste lid, alsnog jonggehandicapte indien hij binnen vijf jaar na zijn achttiende jaar duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft, indien dit voortkomt uit dezelfde oorzaak als die op grond waarvan hij beperkingen als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling ondervond, op zijn achttiende jaar.
4.1.4.
Bij een laattijdige aanvraag als hier aan de orde dient naar vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 24 juli 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:2565), naast een beoordeling aan de hand van de criteria van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong, beoordeeld te worden of een betrokkene op grond van artikel 1a:1, tweede lid, alsnog als jonggehandicapte kan worden aangemerkt en in aanmerking komt voor een Wajong-uitkering, omdat hij op enig moment binnen vijf jaar na zijn achttiende verjaardag alsnog jonggehandicapte is geworden. Het Uwv heeft die beoordeling in het geval van appellante ook verricht.
4.2.
Het oordeel van de rechtbank dat het medisch onderzoek deugdelijk en zorgvuldig is, wordt gevolgd. Dat geldt ook voor het oordeel dat er geen aanleiding is te twijfelen aan de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat appellante ondanks haar knieklachten belastbaar is voor vier uur per dag en zij tenminste een uur aaneengesloten kan werken. De daaraan door de rechtbank ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven. Wat appellante in hoger beroep daartegen heeft ingebracht, biedt geen aanknopingspunten voor een ander oordeel. Uit de in hoger beroep overgelegde gegevens van de huisarts blijkt, voor wat betreft de knieklachten van appellante, niet van een ander medisch beeld in de in geding zijnde periode van 25 april 2003 tot 25 april 2008 dan waarvan de verzekeringsarts bezwaar en beroep is uitgegaan.
4.3.
Niet in geschil is dat appellante beschikt over basale werknemersvaardigheden en in staat is de taak ‘invoeren van gegevens’ te verrichten. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft voorts gewezen op het feit dat appellante in de geding zijnde periode van 25 april 2003 tot 25 april 2008 een groot aantal dienstverbanden heeft gehad en zij daarmee heeft aangetoond over arbeidsvermogen te beschikken. De stelling van appellante dat zij in die dienstverbanden met grote regelmaat door ziekte heeft moeten verzuimen en uit haar arbeidsverleden blijkt dat zij niet voor langere tijd vier uur per dag belastbaar is, heeft appellante onvoldoende met stukken onderbouwd.
4.4.
Gelet op 4.2 en 4.3 heeft de rechtbank terecht het Uwv gevolgd in zijn standpunt dat appellante op haar achttiende en in de periode van vijf jaar daarna beschikte over arbeidsvermogen en om die reden niet als jonggehandicapte is aan te merken.
4.5.
Uit 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers als voorzitter en C.M. Georgiades en
M.L. Noort als leden, in, in tegenwoordigheid van A.L.K. Dagmar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 juni 2021.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) A.L.K. Dagmar