ECLI:NL:CRVB:2021:1346
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag Wajong-uitkering wegens arbeidsvermogen van appellante
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 juni 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een Wajong-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante, geboren in 1985, had een aanvraag ingediend op basis van knieklachten die sinds haar vijftiende jaar bestonden. Het Uwv had de aanvraag afgewezen op 19 december 2017, omdat appellante volgens hun onderzoek arbeidsvermogen had. De rechtbank Noord-Holland had het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad.
De Centrale Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv deugdelijk en zorgvuldig was uitgevoerd. De verzekeringsarts had geconcludeerd dat appellante ondanks haar knieklachten in staat was om vier uur per dag te werken en ten minste een uur aaneengesloten kon werken. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat er geen reden was om te twijfelen aan deze conclusies. Appellante had onvoldoende bewijs geleverd om haar stelling te onderbouwen dat zij niet over basale werknemersvaardigheden beschikte of niet in staat was om gedurende de vereiste tijd te werken.
De Raad bevestigde dat appellante op haar achttiende en in de vijf jaar daarna over arbeidsvermogen beschikte, waardoor zij niet als jonggehandicapte kon worden aangemerkt. Het hoger beroep van appellante werd afgewezen en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.