ECLI:NL:CRVB:2021:134

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 januari 2021
Publicatiedatum
21 januari 2021
Zaaknummer
17/4584 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens ontbreken procesbelang na tegemoetkoming door Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 januari 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. Appellant had hoger beroep ingesteld tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 18 oktober 2016, waarin het bezwaar van appellant tegen de beëindiging van zijn WIA-uitkering per 30 mei 2016 ongegrond werd verklaard. Tijdens de procedure heeft het Uwv op 7 september 2020 een nieuw besluit genomen, waarbij het bezwaar van appellant alsnog gegrond werd verklaard en de WIA-uitkering ongewijzigd werd voortgezet, gebaseerd op een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Hierdoor was appellant in feite tegemoetgekomen in zijn bezwaren.

De Raad overwoog dat, gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, het besluit van 7 september 2020 niet in het geding kon worden betrokken, omdat appellant geen belang meer had bij een oordeel in hoger beroep. De Raad concludeerde dat appellant met het hoger beroep had bereikt wat hij had nagestreefd, en verklaarde het hoger beroep niet-ontvankelijk wegens het ontbreken van procesbelang.

Daarnaast werd het Uwv veroordeeld in de kosten van appellant, die in totaal € 2.403,- bedroegen, en werd bepaald dat het Uwv het betaalde griffierecht van € 170,- aan appellant diende te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van griffier B.V.K. de Louw, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

17.4584 WIA

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 12 juni 2017, 16/9143 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 20 januari 2021
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R.G. Groen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 mei 2019. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. M.L.M. Klinkhamer, kantoorgenoot van mr. Groen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.J. Grasmeijer.
Het onderzoek is heropend na de zitting. De Raad heeft verzekeringsarts M.M. Wolff-van der Ven als onafhankelijk deskundige benoemd. De deskundige heeft op 20 januari 2020 een rapport uitgebracht.
Op 7 september 2020 heeft het Uwv een nieuwe beslissing op bezwaar genomen.
Partijen hebben desgevraagd verklaard geen gebruik te willen maken van het recht om op een zitting te worden gehoord, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1. Bij besluit van 18 oktober 2016 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 29 maart 2016, waarbij de uitkering van appellant op grond van de Wet werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (Wet WIA) met ingang van 30 mei 2016 werd beëindigd, ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
3.2.
Het Uwv heeft op 7 september 2020 een nieuw besluit genomen waarbij het bezwaar van appellant tegen het besluit van 29 maart 2016 alsnog gegrond is verklaard en de WIA-uitkering van appellant per 30 mei 2016 ongewijzigd is voortgezet, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
4. Het Uwv is, gezien het besluit van 7 september 2020, geheel aan de bezwaren van appellant tegemoet gekomen. Dit betekent, gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, dat het besluit van 7 september 2020 niet in het geding wordt betrokken. Appellant heeft geen belang meer bij een oordeel in hoger beroep. Appellant heeft met het hoger beroep bereikt wat hij heeft nagestreefd. Dit betekent dat het hoger beroep niet‑ontvankelijk moet worden verklaard wegens het ontbreken van procesbelang.
5. Er is aanleiding het Uwv te veroordelen in de door appellant gemaakte kosten in verband met verleende rechtsbijstand. Deze worden in beroep begroot op € 1.068,- (beroepschrift en zitting) en in hoger beroep begroot op € 1.335,- (beroepschrift, zitting en reactie na verslag deskundige), in totaal € 2.403,-. Van gemaakte kosten in bezwaar is niet gebleken. Tevens is er aanleiding te bepalen dat het Uwv het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht aan appellant vergoedt.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
- veroordeelt het Uwv in de kosten van appellant tot het bedrag van € 2.403,-;
- bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van € 170,- voldoet.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van B.V.K. de Louw als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 januari 2021.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) B.V.K. de Louw