ECLI:NL:CRVB:2021:134
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens ontbreken procesbelang na tegemoetkoming door Uwv
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 januari 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. Appellant had hoger beroep ingesteld tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 18 oktober 2016, waarin het bezwaar van appellant tegen de beëindiging van zijn WIA-uitkering per 30 mei 2016 ongegrond werd verklaard. Tijdens de procedure heeft het Uwv op 7 september 2020 een nieuw besluit genomen, waarbij het bezwaar van appellant alsnog gegrond werd verklaard en de WIA-uitkering ongewijzigd werd voortgezet, gebaseerd op een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Hierdoor was appellant in feite tegemoetgekomen in zijn bezwaren.
De Raad overwoog dat, gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, het besluit van 7 september 2020 niet in het geding kon worden betrokken, omdat appellant geen belang meer had bij een oordeel in hoger beroep. De Raad concludeerde dat appellant met het hoger beroep had bereikt wat hij had nagestreefd, en verklaarde het hoger beroep niet-ontvankelijk wegens het ontbreken van procesbelang.
Daarnaast werd het Uwv veroordeeld in de kosten van appellant, die in totaal € 2.403,- bedroegen, en werd bepaald dat het Uwv het betaalde griffierecht van € 170,- aan appellant diende te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van griffier B.V.K. de Louw, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.