Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
einduitspraak van de meervoudige kamer van 30 juli 2021 in de zaak tussen
in zijn hoedanigheid als wettelijke vertegenwoordiger van de minderjarige [minderjarige] ,te [woonplaats] , eiser,
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
2. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld de in die tussenuitspraak geconstateerde gebreken in het bestreden besluit te herstellen. Verweerder heeft vervolgens op 28 juni 2021 een nieuw besluit genomen. Hierbij heeft verweerder het primaire besluit van 2 april 2019 ingetrokken en in plaats daarvan aan eiser voor de periode van 26 november 2018 tot en met 24 november 2019 een pgb ter hoogte van € 3.840,- toegekend.
3. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank overwogen dat het bestreden besluit van 7 januari 2020 is genomen in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Gelet hierop is het beroep gegrond en dient het bestreden besluit te worden vernietigd.
4. De rechtbank stelt vast dat verweerder met het nadere besluit van 28 juni 2021 geheel aan het tegen het besluit van 7 januari 2020 gerichte beroep van eiser tegemoet is gekomen. Eiser heeft in het gezinsplan immers aan verweerder te kennen gegeven dat hij per jaar een bedrag van € 3.840,- nodig heeft om de benodigde jeugdhulp voor zijn zoon in te kopen. Verweerder heeft hem met het nieuwe besluit dit bedrag toegekend. Gelet op het bepaalde in artikel 6:19, eerste lid, van de Awb heeft eiser derhalve geen belang bij een beroep tegen het besluit van 28 juni 2021 en is in zoverre geen beroep van rechtswege ontstaan. [1] In dat verband overweegt de rechtbank dat hetgeen eiser in zijn zienswijze naar voren heeft gebracht over de onzorgvuldige wijze waarop verweerder met privacygevoelige informatie is omgegaan geen belang in voornoemde zin oplevert. Een inhoudelijke beoordeling hiervan kan immers niet tot een andere uitkomst leiden, nu reeds is besloten tot het toekennen van een pgb ter hoogte van het gewenste bedrag.
5. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, nu eiser geen gebruik heeft gemaakt van professionele rechtshulp en niet gebleken is van kosten die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
6. Omdat de rechtbank het beroep tegen het besluit van 7 januari 2020 gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
Beslissing
- vernietigt het bestreden besluit;