ECLI:NL:CRVB:2021:1232

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 mei 2021
Publicatiedatum
26 mei 2021
Zaaknummer
19/3197 MAW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling functiewaardering van een beroepsmilitair bij de Koninklijke Marechaussee

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, een beroepsmilitair bij de Koninklijke Marechaussee, had bezwaar gemaakt tegen de functiewaardering die aan zijn functie van (staf)functionaris Veiligheid, Milieu en Arbo (VMA) was toegekend. De appellant stelde dat zijn functie ten onrechte was gewaardeerd in de rang van kapitein, terwijl deze volgens hem in de rang van majoor gewaardeerd diende te worden. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het bestreden besluit van de staatssecretaris ongegrond verklaard, waarop de appellant in hoger beroep ging.

De Raad overwoog dat de functiebeschrijving van de appellant in rechte vaststaat, wat betekent dat alleen de waardering van de functie ter discussie staat. De Raad bevestigde dat het bestuursorgaan bij functiewaardering een ruime mate van vrijheid heeft, maar dat deze waardering wel gemotiveerd moet zijn. De staatssecretaris had de functie gewaardeerd op basis van het functiewaarderingsysteem FUWADEF 2004, waarbij de functie op veertien kenmerken was beoordeeld. De appellant voerde aan dat de totaalscore van 44 punten niet correct was en dat deze ten minste 50 punten moest zijn.

De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht geen aanleiding had gezien om te oordelen dat de functiewaardering onhoudbaar was. De argumenten van de appellant werden niet overtuigend genoeg bevonden om de waardering te weerleggen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van de appellant ongegrond. Er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

19 3197 MAW

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Datum uitspraak: 20 mei 2021
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 19 juni 2019, 18/8001 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Staatssecretaris van Defensie (Staatssecretaris)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft [A.] hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 april 2021. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. M.P.K. Ruperti, advocaat en [B.]. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.M. van der Weijden, M. Coté, drs. G.I. Smit en drs. M.S. van Os.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was beroepsmilitair bij de Koninklijke Marechaussee. Met het besluit van 7 oktober 2014 werd hem de functie van (staf)functionaris Veiligheid, Milieu en Arbo (VMA) toegewezen, met een verwachte einddatum 1 september 2017. Die functie is gewaardeerd in de rang van kapitein. In het besluit van 31 oktober 2014 werd aan appellant met terugwerkende kracht tot 5 december 2012 de rang van kapitein toegekend. Tegen beide besluiten heeft appellant bezwaar gemaakt.
1.2.
Met de brief van 10 maart 2015 heeft appellant verzocht om de functiebeschrijving van de functie van (staf)functionaris VMA aan te passen. In het besluit van 17 april 2015 is dit verzoek afgewezen.
1.3.
Met ingang van 1 september 2017 is aan appellant op grond van artikel 39a van het Algemeen militair ambtenarenreglement (Amar) eervol ontslag verleend wegens het bereiken van de ontslagleeftijd.
1.4.
Bij besluit van 26 oktober 2018 (bestreden besluit) heeft de staatssecretaris het bezwaar tegen de besluiten van 7 oktober 2014 en 31 oktober 2014 ongegrond verklaard.
2. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij stelt dat dat de rechtbank heeft miskend dat zijn functie gewaardeerd moet worden in de rang van majoor en dat hem daarom die rang moest worden toegekend.
4. Het oordeel van de Raad.
4.1.
Appellant heeft op de zitting bevestigd dat de functiebeschrijving van de door hem vervulde functie van staffunctionaris VMA in rechte vaststaat. Dat betekent dat alleen in geding is met welke rang deze functie moet worden gewaardeerd.
4.2.
Zoals de Raad eerder heeft overwogen (uitspraak van 18 mei 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AX6497), heeft het bestuursorgaan bij het waarderen van functies een ruime mate van vrijheid. Dit neemt niet weg dat het bestuursorgaan de waardering moet motiveren. Het moet concreet ingaan op argumenten waarmee de ambtenaar de waardering bestrijdt en zo nodig de oorspronkelijk gegeven motivering aanvullen of wijzigen. Verder is volgens vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak van 13 augustus 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2732) de rechtelijke toetsing bij functiewaardering terughoudend. De rechter moet beoordelen of de waardering op voldoende gronden berust. Dit betekent dat de bestreden waardering niet in stand kan blijven als deze onhoudbaar is. Daarvoor is ontoereikend dat een andere waardering op zichzelf verdedigbaar is.
4.3.
De staatssecretaris heeft in 2013 de functie op basis van de functiebeschrijving gewaardeerd door toepassing van het functiewaarderingsysteem FUWADEF 2014. De functie is hierbij op veertien kenmerken gewaardeerd. Hierbij kreeg de functie op de kenmerken 1 en 7 een score van vier punten en op de overige kenmerken een score van drie punten. Deze punten opgeteld geeft een totaalscore van 44 punten, wat overeenkomt met de rang van kapitein.
4.4.
Appellant voert aan dat de totaalscore op grond van het functiewaarderingsysteem FUWADEF 2014 niet 44 punten behoord te zijn, maar ten minste 50 punten, zodat aan hem de rang van majoor moet worden toegekend. Hij verwijst hiertoe naar het door hem opgestelde overzicht kenmerken en het door hem opgestelde scoreprofiel. Verder voert appellant aan dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de nota van 30 november 2011 met de titel “Functieprofielen ‘functionarissen VMS Def (+milieu)’” (nota) niet ziet op de vraag hoe de functie moet worden gewaardeerd. Appellant wijst op de in de nota genoemde criteria en kenmerken en stelt dat uit de door de staatssecretaris uitgevoerde functiewaardering niet kan worden opgemaakt dat de staatssecretaris die criteria of kenmerken in acht heeft genomen. De functiewaardering is daardoor redelijkerwijs niet houdbaar, omdat hij hoog zal scoren indien deze criteria wel bij het functiewaarderingsonderzoek waren betrokken. Appellant wijst hierbij naar zijn uitvoerige opsomming van de werkzaamheden die hij in zijn functie uitoefende, de door hem gegeven voorbeelden en de door hem opgestelde takenmatrix. Ook voert appellant aan dat hij meer werkzaamheden uitvoerde dan de functionarissen die de staatssecretaris heeft geïnterviewd bij het onderzoek voorafgaand aan de functiewaardering. Die werkzaamheden maken volgens appellant dat de functiebeschrijving van zijn functie binnen het kader van het functiewaarderingsysteem FUWADEF 2004 een hogere score oplevert.
4.5.
Tussen partijen is niet (langer) in geschil dat kenmerk 6 niet gewaardeerd moet worden met drie punten, maar met vier punten. Van de overige kenmerken heeft de rechtbank terecht overwogen dat geen aanleiding bestaat om te oordelen dat de waardering onhoudbaar is. Appellant heeft weliswaar zelf een overzicht van kenmerken gemaakt met een bijbehorend scoreprofiel, maar zoals de Raad in de uitspraak van 13 augustus 2015 heeft geoordeeld, is een waardering niet onhoudbaar als een andere uitleg ook verdedigbaar is. Daarbij heeft de staatssecretaris erop kunnen wijzen dat de waardering weergeeft dat de functie adviserend is aan de districtsleiding.
4.6.
Verder blijkt niet dat de staatssecretaris de in de nota genoemde criteria of kenmerken niet in acht heeft genomen bij het waarderen van de functie. Uit de nota volgt namelijk dat in 2011 de wens bestond om de functiebeschrijvingen van alle bij Defensie werkzame functionarissen op het gebied van veiligheid en milieu per defensieonderdeel te harmoniseren en de functies op basis van die functiebeschrijvingen te waarderen. Niet in geschil is dat dat proces inmiddels heeft plaatsgevonden en dat daaruit de functiebeschrijving van appellants functie is ontstaan. Bij het waarderen van die functiebeschrijving zijn de in de nota genoemde criteria en kenmerken met toepassing van het functiewaarderingssysteem FUWADEF 2004 voldoende in acht genomen. Dat betekent dat de functiewaardering niet onhoudbaar is op grond van de nota.
4.7.
Uit appellants uitgebreide opsomming van werkzaamheden die hij in zijn functie uitoefende, volgt evenmin dat de functie in zijn geval anders gewaardeerd moet worden. Uit die opsomming blijkt immers vooral welke werkzaamheden appellant feitelijk uitvoerde. De staatssecretaris heeft zich hierbij op het standpunt kunnen stellen dat in het district waar appellant werkzaam was er wellicht meer werkzaamheden werden uitgeoefend dan in een ander district, maar dat al de door appellant genoemde werkzaamheden passen in de functiebeschrijving en daardoor al gewaardeerd zijn. De staatssecretaris heeft zich hierbij ook op het standpunt kunnen stellen dat een grotere hoeveelheid uitgevoerde werkzaamheden die binnen een functiebeschrijving passen hoogstens een hogere werkdruk oplevert, maar niet een hogere waardering van die functie.
4.8.
Het standpunt van de staatssecretaris ten slotte dat de hoger toe te kennen score op kenmerk 6 waarschijnlijk het gevolg is van een verwisseling van de score op kenmerk 6 en kenmerk 7, is – voor zover juist – in deze zaak niet relevant. Ook als zowel op kenmerk 6 als op kenmerk 7 vier punten worden gescoord, komt de totaalscore uit op 45 punten, wat te weinig is voor de rang van majoor. De staatssecretaris heeft op de zitting namelijk toegelicht dat pas vanaf een totaalscore van 47 punten de rang van majoor wordt toegekend, wat appellant op de zitting heeft bevestigd.
4.9.
De conclusie is dat de rechtbank terecht geen aanleiding heeft gezien om te oordelen dat de functiewaardering onhoudbaar is. Dat betekent dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput als voorzitter en E.J. Otten en P.J. Stolk als leden, in tegenwoordigheid van D. Al-Zubaidi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 mei 2021.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) D. Al-Zubaidi