ECLI:NL:CRVB:2021:1216

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 mei 2021
Publicatiedatum
25 mei 2021
Zaaknummer
19/3712 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verrekening van proceskosten en schorsende werking van hoger beroep in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De zaak betreft een appellant die bijstand ontving op grond van de Participatiewet (PW). Het college van burgemeester en wethouders van Stein had de bijstand van de appellant ingetrokken vanwege een overschrijding van de vermogensgrens. De rechtbank had eerder het besluit van het college vernietigd en het college opgedragen een nieuwe beslissing te nemen, waarbij het college ook was veroordeeld tot betaling van proceskosten aan de appellant.

In hoger beroep heeft de Raad geoordeeld dat de aangevallen uitspraak betrekking heeft op een besluit genomen op grond van de PW, en niet op de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zoals de appellant had gesteld. De Raad bevestigde dat de werking van de eerdere uitspraak van de rechtbank was opgeschort zolang de hoger beroepstermijn niet was verstreken. Dit betekent dat er nog geen vordering van de appellant op het college was, waarmee verrekend kon worden.

De Raad heeft verder overwogen dat het college niet verplicht was om een nieuw besluit te nemen zolang het hoger beroep nog niet was beslist. De rechtbank had terecht de vernietiging van het bestreden besluit beperkt tot de verrekening van de proceskostenvergoeding, aangezien het bestreden besluit voor het overige niet in geschil was. De Raad heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak bevestigd, zonder aanleiding voor schadevergoeding of proceskostenveroordeling.

Uitspraak

19 3712 PW, 19/5007 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Datum uitspraak: 25 mei 2021
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 1 augustus 2019, 18/2968 (aangevallen uitspraak) en op het verzoek om schadevergoeding
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Stein (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. A.C.S. Grégoire hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellant heeft mr. Grégoire beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit ter uitvoering van de aangevallen uitspraak.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 april 2021. Namens appellant is verschenen mr. Grégoire. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door J.E. Day.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving bijstand op grond van de Participatiewet (PW).
1.2.
Bij besluit van 13 december 2017, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 6 maart 2018, heeft het college de bijstand over de periode van 3 november 2017 tot en met 18 november 2017 ingetrokken vanwege een overschrijding van de vermogensgrens. Bij uitspraak van 4 oktober 2018 heeft de rechtbank Limburg (18/645) het beroep tegen het besluit van 6 maart 2018 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het college opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Daarbij heeft de rechtbank het college veroordeeld in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 2.004,-.
1.3.
Ter uitvoering van de uitspraak van 4 oktober 2018 heeft het college bij besluit van 8 november 2018 (bestreden besluit) het bezwaar tegen het besluit van 13 december 2017 gegrond verklaard en dat besluit herroepen. Daarbij heeft het college bepaald dat de aan appellant toegekende proceskostenvergoeding op grond van artikel 60a van de PW zal worden verrekend met de nog openstaande vorderingen op appellant.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd voor zover dit betrekking heeft op de verrekening van de door de rechtbank toegekende proceskostenvergoeding en het college veroordeeld in de proceskosten van appellant tot een bedrag van €1.024,-.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
3.2.
Hangende het hoger beroep heeft appellant beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit ter uitvoering van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het namens appellant ingestelde beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit wordt, gelet op de artikelen 6:19 en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), bij het hoger beroep betrokken.
Hoorplicht
4.2.
Volgens vaste rechtspraak (zie o.m. uitspraak van 7 mei 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ9829) houdt artikel 7:2, eerste lid, van de Awb niet een algemene verplichting in tot het opnieuw horen bij het nemen van een nieuwe beslissing op bezwaar ter uitvoering van een rechterlijke uitspraak waarbij de eerste beslissing op bezwaar is vernietigd. Onder omstandigheden kan het uit een oogpunt van zorgvuldigheid noodzakelijk zijn om de belanghebbende bij het nemen van een nieuwe beslissing op bezwaar opnieuw te horen. In dit geval doet zich een zodanige situatie niet voor. Nu tegemoet werd gekomen aan de bezwaren van appellant, was er voor het college geen reden om appellant opnieuw te horen. De grond van appellant dat hij ten onrechte niet is gehoord in bezwaar, slaagt dan ook niet.
Bijkomende beschikking
4.3.
Anders dan appellant heeft gesteld, kan het verrekeningsbesluit van 7 november 2018 niet worden aangemerkt als een bijkomend besluit als bedoeld in artikel 4:125, eerste lid, van de Awb. Dat besluit ziet op de verrekening van de proceskostenvergoeding in verband met de procedure tegen het opschortingsbesluit van 3 mei 2017 en houdt geen verband met de hier voorliggende procedure. De rechtbank heeft dit besluit terecht niet betrokken in het geding.
Schorsende werking hoger beroep
4.4.
Op grond van artikel 8:106, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb in verbinding met artikel 9 van de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak wordt - voor zover hier van belang - de werking van een uitspraak van de rechtbank over een besluit, genomen op grond van de PW, opgeschort totdat de termijn voor het instellen van hoger beroep is verstreken of, indien hoger beroep is ingesteld, op het hoger beroep is beslist. Zoals de Raad in de uitspraak van 20 november 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:3864) heeft geoordeeld, heeft de schorsende werking ook betrekking op beslissingen omtrent de proceskosten op grond van de Awb, nu deze onderdeel uitmaken van die uitspraak.
4.5.
Anders dan appellant heeft gesteld, heeft de aangevallen uitspraak betrekking op een besluit genomen op grond van de PW. Dat de rechtbank uitsluitend de verrekening van de proceskostenvergoeding heeft beoordeeld, leidt niet tot het oordeel dat de aangevallen uitspraak betrekking heeft op een besluit genomen op grond van de Awb. Het bestreden besluit en de daarmee samenhangende verrekening zijn immers genomen op grond van de PW. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat de werking van de uitspraak van de rechtbank van 4 oktober 2018 was opgeschort zolang de hoger beroepstermijn niet was verstreken.
Vernietiging verrekening door de rechtbank
4.6.
Gelet op 4.5 was zolang de hoger beroepstermijn niet was verstreken, nog geen sprake van een vordering van appellant op het college waarmee verrekend kan worden. De rechtbank heeft de vernietiging van het bestreden besluit terecht beperkt tot de verrekening nu het bestreden besluit voor het overige, de herroeping van de intrekking, niet in geschil was.
Beroep niet tijdig beslissen
4.7.
Nu de rechtbank bij de aangevallen uitspraak het bestreden besluit heeft vernietigd voor wat betreft de verrekening, zonder dat daarbij sprake is geweest van het in stand laten van de rechtsgevolgen of het zelf in de zaak voorzien, lag het bezwaar weer voor en diende het college daarop in beginsel opnieuw te beslissen. Dat de rechtbank heeft nagelaten een uitdrukkelijke opdracht daartoe in haar beslissing op te nemen, maakt dat niet anders (zie o.m. uitspraak van 7 september 2000, ECLI:NL:CRVB:2000:AA8322). Door het hoger beroep is echter de werking van de aangevallen uitspraak opgeschort. Zolang de Raad niet heeft beslist op het hoger beroep dient te worden uitgegaan van de juistheid van het bestreden besluit en is het college niet gehouden om een nieuw besluit te nemen. Het college zal pas na de uitspraak van de Raad binnen de gebruikelijke beslistermijn alsnog een nieuw besluit moeten nemen.
Conclusie
4.8.
Uit 4.1 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor toekenning van schadevergoeding.
4.9.
Uit 4.7 volgt dat het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit ter uitvoering van de aangevallen uitspraak ongegrond moet worden verklaard.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
  • verklaart het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit ter uitvoering van de aangevallen uitspraak ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham, in tegenwoordigheid van Y.S.S. Fatni als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 mei 2021.
(getekend) A.B.J. van der Ham
(getekend) Y.S.S. Fatni