In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De zaak betreft een appellant die bijstand ontving op grond van de Participatiewet (PW). Het college van burgemeester en wethouders van Stein had de bijstand van de appellant ingetrokken vanwege een overschrijding van de vermogensgrens. De rechtbank had eerder het besluit van het college vernietigd en het college opgedragen een nieuwe beslissing te nemen, waarbij het college ook was veroordeeld tot betaling van proceskosten aan de appellant.
In hoger beroep heeft de Raad geoordeeld dat de aangevallen uitspraak betrekking heeft op een besluit genomen op grond van de PW, en niet op de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zoals de appellant had gesteld. De Raad bevestigde dat de werking van de eerdere uitspraak van de rechtbank was opgeschort zolang de hoger beroepstermijn niet was verstreken. Dit betekent dat er nog geen vordering van de appellant op het college was, waarmee verrekend kon worden.
De Raad heeft verder overwogen dat het college niet verplicht was om een nieuw besluit te nemen zolang het hoger beroep nog niet was beslist. De rechtbank had terecht de vernietiging van het bestreden besluit beperkt tot de verrekening van de proceskostenvergoeding, aangezien het bestreden besluit voor het overige niet in geschil was. De Raad heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak bevestigd, zonder aanleiding voor schadevergoeding of proceskostenveroordeling.