ECLI:NL:CRVB:2021:1212
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand en duurzaam gescheiden leven in het kader van de Participatiewet
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de intrekking van bijstand van een appellant die gehuwd is met een partner die in het buitenland woont en werkt. De appellant ontving bijstand op basis van de Participatiewet (PW) en stelde dat hij duurzaam gescheiden leefde van zijn echtgenote, die de Britse nationaliteit heeft en in Engeland woont. Het college van burgemeester en wethouders van Maastricht had de bijstand van de appellant ingetrokken, omdat het inkomen van zijn echtgenote in aanmerking moest worden genomen, wat leidde tot de conclusie dat de appellant niet meer in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde.
De Raad oordeelde dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij en zijn echtgenote de wil hadden om het huwelijk niet voort te zetten. De Raad benadrukte dat het enkele feit dat de echtgenoten niet samenwonen niet voldoende is om te concluderen dat er sprake is van duurzaam gescheiden leven. De appellant had verklaard dat hij op termijn naar Engeland wilde emigreren om samen te wonen met zijn echtgenote, wat erop wijst dat er nog steeds een intentie was om de echtelijke samenleving voort te zetten. De Raad concludeerde dat het college terecht rekening had gehouden met het inkomen van de echtgenote en dat er geen grond was voor afstemming van de bijstand op basis van artikel 18, eerste lid, van de PW.
De uitspraak bevestigt dat de wettelijke onderhoudsplicht tussen echtgenoten prevaleert en dat huwelijkse voorwaarden niet automatisch leiden tot een situatie van duurzaam gescheiden leven. De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep van de appellant afgewezen.