ECLI:NL:CRVB:2021:1161

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 mei 2021
Publicatiedatum
19 mei 2021
Zaaknummer
19/655 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing Wajong-uitkering wegens gebrek aan nieuwe feiten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de afwijzing van haar Wajong-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante had eerder, in 2016, een aanvraag ingediend die was afgewezen omdat er op haar achttiende verjaardag geen sprake was van ziekte of gebrek. Na een nieuwe aanvraag in 2017, waarin zij aangaf gediagnosticeerd te zijn met een autistische stoornis, verzocht zij het Uwv om terug te komen op het eerdere besluit. Dit verzoek werd afgewezen, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een andere beoordeling rechtvaardigden.

De rechtbank Noord-Nederland had het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Appellante stelde dat haar autisme een aangeboren ontwikkelingsstoornis is die haar rond haar achttiende verjaardag belemmerde in het functioneren. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat de verzekeringsarts overtuigend had gemotiveerd dat de actuele diagnose niet leidend is voor de beoordeling van de situatie op de relevante datum. De Raad bevestigde dat er geen nieuwe relevante informatie was die de eerdere afwijzing van de Wajong-aanvraag zou kunnen onderbouwen.

De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak werd openbaar gedaan op 12 mei 2021.

Uitspraak

19 655 WAJONG

Datum uitspraak: 12 mei 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 21 december 2018, 18/595 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. E.J.P. Cats, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben desgevraagd niet verklaard gebruik te willen maken van het recht om op een zitting te worden gehoord, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren op [geboortedatum] 1980, heeft met een door het Uwv op 21 januari 2016 ontvangen formulier een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) aangevraagd. Het Uwv heeft vervolgens na een intakegesprek met een arbeidsdeskundige een verzekeringsgeneeskundig onderzoek verricht. Bij besluit van 9 mei 2016 is de aanvraag van appellante afgewezen omdat er op haar achttiende verjaardag geen sprake was van ziekte of gebrek. Dit besluit is bij beslissing op bezwaar van 22 juli 2016 gehandhaafd. Het daartegen gerichte beroep is door de rechtbank bij uitspraak van 17 februari 2017 ongegrond verklaard (ECLI:NL:RBNNE:2017:532).
1.2.
Met een door het Uwv op 2 augustus 2017 ontvangen formulier heeft appellante opnieuw een Wajong-uitkering aangevraagd, waarbij appellante te kennen heeft gegeven dat bij haar inmiddels de diagnose autistische stoornis is gesteld. Het Uwv heeft deze aanvraag gezien als een verzoek om terug te komen van het besluit van 9 mei 2016. Bij besluit van 8 augustus 2017 heeft het Uwv dit verzoek afgewezen omdat er geen nieuwe informatie in de aanvraag staat.
1.3.
Bij besluit van 16 januari 2018 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellante tegen het besluit van 8 augustus 2017 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts en een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag. Deze artsen zijn van mening dat er geen sprake is van nieuwe feiten die een ander licht werpen op de beoordeling van de belastbaarheid van appellante op haar achttiende verjaardag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen sprake is van (rechtens relevante) nieuwe feiten of veranderde omstandigheden die maken dat teruggekomen zou moeten worden op het besluit van 9 mei 2016. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft overtuigend en navolgbaar gemotiveerd dat het aannemelijk is dat er op de datum in geding sprake is geweest van (lichte) ontwikkelingsproblematiek, maar dat het niet aannemelijk is dat de ernst hiervan zodanig is geweest dat dit tot relevante beperkingen voor arbeid heeft geleid. De rechtbank heeft daar nog aan toegevoegd dat niet bepalend is welke diagnose is gesteld, maar welke beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek per datum in geding bestaan.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij nieuw gebleken feiten of omstandigheden naar voren heeft gebracht nu haar autisme een aangeboren ontwikkelingsstoornis is. Volgens appellante is het goed voorspelbaar dat deze stoornis tot zodanige beperkingen heeft geleid rond haar achttiende verjaardag dat zij niet in staat was om werk te verrichten. De rechtbank heeft volgens appellante miskend dat er sprake is van een duidelijke diagnose en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep nader onderzoek had moeten doen naar de mogelijke zware beperkingen die deze diagnose met zich mee kan brengen. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft appellante informatie van de behandelend artsen uit de periode van 15 januari 2019 tot en met 29 januari 2021 ingediend.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het verzoek van appellante van 2 augustus 2017 strekt ertoe dat het Uwv terugkomt van zijn besluit van 6 mei 2016. Het Uwv heeft hierop beslist met overeenkomstige toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Dit betekent dat de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de bestuursrechter niettemin aan de hand van de beroepsgronden tot het oordeel komen dat het bestreden besluit evident onredelijk is (zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Raad van 20 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4872 en 27 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:5115).
4.2.
In hoger beroep heeft appellante de in eerdere fasen van de procedure naar voren gebrachte gronden en argumenten in essentie herhaald. Deze hebben de Raad niet tot een ander oordeel gebracht dan het in de aangevallen uitspraak neergelegde oordeel van de rechtbank. De rechtbank heeft deze gronden en argumenten afdoende besproken en juist beoordeeld dat zij niet slagen. De overwegingen van de rechtbank, zoals samengevat weergegeven in overweging 2, worden onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.3.
Uit de medische informatie die appellante in hoger beroep heeft ingediend komt naar voren dat er bij haar sprake is van een licht verstandelijke beperking en een stoornis in het autistisch spectrum en dat dit haar op dit moment in combinatie met andere factoren sterk belemmert in het dagelijks functioneren. Het Uwv heeft daarover terecht opgemerkt dat dit geen informatie is die iets zegt over de wijze waarop appellante rond haar achttiende levensjaar functioneerde. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft overtuigend gemotiveerd dat de actuele diagnostiek daarvoor niet leidend is en dat er – gelet op de ten tijde in geding door appellante gevolgde opleiding, haar arbeidsverleden en een beoordeling in het kader van de Ziektewet die in 2006 heeft plaatsgevonden waarbij geen psychische klachten naar voren werden gebracht of door de verzekeringsarts werden vastgesteld – geen aanknopingspunten zijn voor het ontbreken van arbeidsvermogen in de periode 1998 tot en met 2003. Nu de bewijslast bij een (herhaalde) laattijdige aanvraag volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 18 oktober 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3583) bij appellante ligt, blijft het voor haar risico dat er geen informatie beschikbaar is uit de periode in geding waaruit een ander beeld naar voren komt dan thans bekend is. Er is dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het besluit van 9 mei 2016, waarbij appellante niet als jonggehandicapte werd aangemerkt, op basis van de thans voorhanden medische informatie niet juist is. Wat appellante heeft aangevoerd, maakt de afwijzing van haar verzoek om van dat besluit terug te komen ook niet evident onredelijk.
4.4.
Uit 4.2 en 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van D.S. Barthel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 mei 2021.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) D.S. Barthel