4.1.De Raad stelt het volgende voorop.
4.1.1.Op 1 januari 1998 is in werking getreden de Wet van 24 april 1997 (Stb. 1997, 177) houdende voorziening tegen geldelijke gevolgen van langdurige arbeidsongeschiktheid voor jonggehandicapten. Volgens artikel 79 van die wet was de citeertitel van de wet: Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten. De Raad duidt deze wet aan als Wajong 1998.
4.1.2.Bij de Wet van 3 december 2009 (Stb. 2009, 582) is de Wet van 24 april 1997 met ingang van 1 januari 2010 gewijzigd en is de tekst vernummerd. Volgens artikel 8:12 was de citeertitel van de gewijzigde wet: Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten. De Raad duidt deze met ingang van 1 januari 2010 gewijzigde wet aan als Wajong 2010.
4.1.3.Bij de Wet van 3 december 2014 (Stb. 2014, 495) is de Wet van 24 april 1997 met ingang van 1 januari 2015 gewijzigd. Zo is een aantal artikelen gewijzigd en is Hoofdstuk 1A toegevoegd. Volgens artikel 8:12 is ook de citeertitel gewijzigd in: Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten. De Raad duidt deze met ingang van 1 januari 2015 gewijzigde wet aan als Wajong 2015.
4.2.1.Omdat appellante is geboren vóór 1 januari 1980, is op haar op grond van artikel XXIV, eerste lid, aanhef en onder e, van de Invoeringswet nieuwe en gewijzigde arbeidsongeschiktheidsregelingen (wet Inga) de AAW van toepassing gebleven, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen.
4.2.2.Anders dan de rechtbank heeft overwogen, is op appellante het bepaalde in artikel 25, tweede lid, van de AAW niet van toepassing. Artikel XXIV, tweede lid, van de wet Inga zondert artikel 25 AAW uit van de AAW-artikelen die per 1 januari 1998 op personen als appellante van toepassing zijn gebleven. Dit betekent dat wat betreft de ingangsdatum van een eventuele uitkering, artikel 29 van de Wajong 1998 per 1 januari 1998 van toepassing werd. Gelet op artikel XXIV, vierde lid, van de wet Inga is dit artikel, dat per 1 januari 2010 is vernummerd naar artikel 3:29, na de inwerkingtreding van de Wajong 2010 en Wajong 2015 op personen als appellante van toepassing gebleven. Ook ingevolge deze bepaling kan de uitkering niet eerder ingaan dan een jaar voor de dag waarop de aanvraag daartoe werd ingediend, behoudens bijzondere gevallen.
4.2.3.Bij een laattijdige aanvraag als deze kan, zo heeft de Raad eerder overwogen, in eerste instantie als de te beoordelen datum worden aangehouden de datum gelegen een jaar voor de datum van de aanvraag van de uitkering. Daarmee kan vervolgens worden volstaan in de situatie dat de beoordeling op die datum uitwijst dat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 25% was (ECLI:CRVB:2012:BX1581). Omdat appellante haar aanvraag bijna dertig jaar na het bereiken van de achttienjarige leeftijd heeft gedaan, is sprake van een zeer laattijdige aanvraag. Het Uwv heeft dan ook op goede gronden 20 maart 2016 als te beoordelen datum aangehouden.
4.3.1.Appellante heeft aangevoerd dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met haar fysieke klachten. Zij heeft daarbij gewezen op een beperking aan haar rechterduim waardoor zij haar hand bijna niet kan gebruiken. Verder heeft zij astmatische klachten en een allergie voor dieren, bloemen, planten, schoonmaakmiddelen en parfums. Daarnaast heeft zij last van hypermobiliteit aan haar voeten en is een kruisband in haar knie gescheurd.
4.3.2.Het Uwv heeft er terecht op gewezen dat appellante deze klachten bij de verzekeringsartsen niet naar voren heeft gebracht. Ook in bezwaar heeft appellante deze klachten niet genoemd. In de gesprekken met de verzekeringsartsen en ook in haar bezwaarschrift heeft zij, zoals zij ter zitting ook heeft erkend, uitsluitend haar psychische klachten aan de orde gesteld. De rechtbank heeft daarom terecht overwogen dat de verzekeringsartsen bij de beoordeling van de belastbaarheid van appellante geen rekening konden houden of onderzoek hoefden te doen naar deze klachten. Ook in hoger beroep heeft appellante haar stelling dat zij ten gevolge van fysieke klachten arbeidsbeperkingen ondervindt, niet met medische stukken onderbouwd. Uit de door appellante bij de rechtbank overgelegde informatie van haar huisarts blijkt dit ook niet.