ECLI:NL:CRVB:2020:979
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering studiefinanciering met bestuurlijke boete wegens niet voldoen aan feitelijke bewoningseis
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 april 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellante, die studiefinanciering ontving op basis van de Wet studiefinanciering 2000, werd geconfronteerd met een herziening van haar studiefinanciering en een bestuurlijke boete. De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap had vastgesteld dat appellante niet voldeed aan de voorwaarde van feitelijke bewoning op het adres waar zij ingeschreven stond in de basisregistratie personen (brp).
De minister had op basis van huisbezoeken op 14 en 15 februari 2018 geconcludeerd dat appellante niet op het brp-adres woonde. Tijdens deze huisbezoeken werden geen persoonlijke spullen van appellante aangetroffen, en de hoofdbewoners gaven aan dat appellante op de bank of op een matras in de woonkamer sliep. De minister herzag de studiefinanciering en vorderde een bedrag van € 417,38 terug, en legde een bestuurlijke boete op van € 208,69.
De rechtbank had het beroep van appellante tegen het besluit van de minister ongegrond verklaard. In hoger beroep voerde appellante aan dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de herziening en boeteoplegging stand konden houden. De Raad oordeelde echter dat de minister met de bevindingen van de huisbezoeken voldoende bewijs had geleverd dat appellante niet op het brp-adres woonde. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde.