Uitspraak
19.2413 AW
OVERWEGINGEN
1 november 2016 aangesteld in de functie van [naam functie] bij de afdeling [afdeling] , team [team] , in tijdelijke dienst bij wijze van proef tot 1 november 2017.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 april 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant, een ambtenaar, had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van Lelystad om zijn dienstverband niet voort te zetten. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het college terecht had besloten het dienstverband te beëindigen, omdat het functioneren van de appellant niet voldeed aan de redelijke eisen en verwachtingen die aan hem gesteld mochten worden. De Raad overwoog dat de appellant onvoldoende had gepresteerd en dat de werkgever binnen redelijke grenzen mag bepalen welke eisen aan het functioneren van een werknemer worden gesteld. De Raad bevestigde dat de appellant niet aan de verwachtingen voldeed, ondanks zijn verweer dat hij niet tekortgeschoten was in zijn functioneren. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en het hoger beroep van de appellant werd afgewezen. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.