In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin de afwijzing van zijn Wajong-uitkering werd bevestigd. Appellant, geboren in 1992, had op 13 oktober 2010 een aanvraag voor een Wajong-uitkering ingediend, die aanvankelijk door het Uwv werd afgewezen. Na een nieuwe aanvraag in 2014 werd hem alsnog een uitkering toegekend, maar met ingang van 25 juni 2014. Appellant stelde dat hij recht had op een uitkering met terugwerkende kracht tot 23 januari 2011, omdat hij al voor zijn zeventiende jaar ziek was door schizofrenie. Het Uwv had echter vastgesteld dat er op het moment van de eerste aanvraag geen sprake was van duurzame arbeidsongeschiktheid.
De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat er onder de gedingstukken twee rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn die tegenstrijdige conclusies bevatten over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid van appellant op 13 oktober 2010. De Raad heeft het standpunt van het Uwv onderschreven dat appellant op die datum als volledig en duurzaam arbeidsongeschikt kan worden aangemerkt. Dit betekent dat appellant per 13 oktober 2010 aanspraak kan maken op een Wajong-uitkering in de vorm van inkomensondersteuning tijdens studie of scholing.
De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd voor zover deze betrekking had op de ingangsdatum van de Wajong-uitkering en heeft deze vastgesteld op 13 oktober 2010. Tevens is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die zijn begroot op € 2.100,-.