ECLI:NL:CRVB:2019:3438
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake de weigering van verhoging van de Wajong-uitkering op basis van studiefinanciering
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om zijn Wajong-uitkering te verhogen. Appellant, die in 2014 inkomensondersteuning tijdens zijn studie ontving, verzocht in oktober 2015 om een verhoging van zijn uitkering omdat hij was overgestapt van een mbo- naar een hbo-opleiding. Het Uwv weigerde deze verhoging, omdat appellant aanspraak kon maken op studiefinanciering op basis van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000). De rechtbank Midden-Nederland verklaarde het beroep van appellant ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellant recht had op studiefinanciering, en dat de inkomensondersteuning op basis van de Wajong correct was vastgesteld op 25% van het voor appellant geldende minimumloon. De Raad benadrukte dat het niet van belang was of appellant daadwerkelijk studiefinanciering ontving, maar dat hij er recht op had. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar gedaan op 31 oktober 2019.