ECLI:NL:CRVB:2020:965
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag om toekenning van een eenmalige uitkering op grond van de Uitkeringsregeling Backpay
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 april 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van een aanvraag om een eenmalige uitkering op grond van de Uitkeringsregeling Backpay. De appellant, als erfgenaam van zijn vader, had op 21 december 2017 een aanvraag ingediend, maar deze werd afgewezen door de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat de vader van de appellant op de peildatum van 15 augustus 2015 niet meer in leven was, wat een voorwaarde was voor toekenning van de uitkering. De rechtbank Noord-Holland had eerder het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.
De Raad heeft in zijn overwegingen benadrukt dat de Uitkeringsregeling Backpay geen wettelijke grondslag heeft en derhalve als buitenwettelijk, begunstigend beleid moet worden beschouwd. De rechterlijke toetsing is beperkt tot de vraag of het bestuursorgaan het beleid consistent heeft toegepast. De Raad concludeert dat de minister dit beleid consistent heeft toegepast en dat er geen aanleiding is om te oordelen dat de gekozen peildatum onredelijk of arbitrair is. Ook het beroep van de appellant op de hardheidsclausule werd verworpen, omdat de omstandigheden van de zaak niet als bijzonder genoeg werden beschouwd om van het beleid af te wijken.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen schending van fundamentele rechten heeft plaatsgevonden, waaronder het discriminatieverbod. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep is openbaar uitgesproken op 16 april 2020.