In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 april 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Amsterdam. De appellant had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, dat zijn bijstand met ingang van 1 juni 2017 had beëindigd. Het college verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk omdat de appellant niet binnen de wettelijke termijn van zes weken bezwaar had gemaakt. De appellant betwistte echter de ontvangst van het besluit en stelde dat het college niet had aangetoond dat het besluit daadwerkelijk was verzonden.
De Raad oordeelde dat het college niet voldoende bewijs had geleverd dat het besluit op de juiste wijze was verzonden. De Raad benadrukte dat het bestuursorgaan moet aantonen dat een niet aangetekend verzonden besluit daadwerkelijk is ontvangen door de geadresseerde. In dit geval was er geen deugdelijke verzendadministratie, waardoor de bezwaartermijn niet was aangevangen. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de appellant gegrond. Het college werd opgedragen om een nieuw, inhoudelijk besluit te nemen op het bezwaar van de appellant.
Daarnaast werd het college veroordeeld in de proceskosten van de appellant, die in totaal € 2.100,- bedroegen. De uitspraak benadrukt het belang van een correcte procedure bij de verzending van besluiten en de noodzaak voor bestuursorganen om hun verzendprocessen goed te documenteren.