ECLI:NL:CRVB:2020:789

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 maart 2020
Publicatiedatum
30 maart 2020
Zaaknummer
19/2636 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vaststelling en waardering van functie binnen de politieorganisatie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De appellant, werkzaam als Adviseur, heeft hoger beroep ingesteld tegen het besluit van de korpschef van politie, waarin zijn functie en waardering zijn vastgesteld. De Raad oordeelt dat de appellant geen geslaagd beroep kan doen op de Notitie en de Aanvulling, omdat hij in de referteperiode feitelijk andere werkzaamheden heeft verricht en de door hem gewenste functie niet is ingericht in de nieuwe formatie. De Raad bevestigt de overwegingen van de rechtbank en stelt vast dat de functievergelijking door de korpschef in overeenstemming met de wettelijke bepalingen heeft plaatsgevonden. De appellant heeft geen recht op de gewenste functie, omdat deze niet beschikbaar is in het organisatieonderdeel waar hij werkzaam is. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel wordt eveneens afgewezen, omdat de collega’s van de appellant een andere uitgangspositie hadden. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de aangevallen uitspraak.

Uitspraak

19/2636 AW

Datum uitspraak: 26 maart 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
25 april 2019, 17/1470 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 december 2019. Appellant is verschenen. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr N.J. Mathura en
G. Tunali.
In overleg met partijen is na de zitting een termijn geboden om te bezien of zij tot een schikking konden komen. Na ommekomst van de periode hebben partijen de Raad bericht dat geen schikking tot stand is gekomen. De Raad heeft de uitspraak bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was werkzaam als Adviseur [gradering] (schaal 12) bij het voormalig korps [Eenheid A] (thans Eenheid [B] ). Aan hem is een persoonlijke schaal 13 toegekend.
1.2.
Bij besluit van 24 oktober 2011 heeft de korpschef de uitgangspositie van appellant voor zijn toekomstige LFNP-functie bepaald op Adviseur [gradering] bij het organisatieonderdeel [naam 1] , [Bureau C, afdeling D] Bij aanvullend besluit van 1 maart 2012 heeft de korpschef de uitgangspositie aangevuld met taakaccenten, sociale media, internet en innovatie. Tegen deze besluiten heeft appellant geen rechtsmiddelen aangewend.
1.3.
Op 16 december 2013 is ten aanzien van appellant besloten tot toekenning van en overgang naar de LFNP-functie [X] , vakgebied [Y] en werkterrein [Z] met bijbehorende salarisschaal 12 op 1 januari 2012. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 28 juli 2014 ongegrond verklaard. Bij zijn uitspraak van
25 augustus 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3173, heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 9 december 2015 waarbij het beroep tegen het besluit van 28 juli 2014 ongegrond is verklaard, bevestigd.
1.4.
Bij besluit van 1 december 2015 heeft de korpschef de oorspronkelijke functie van appellant voor de reorganisatie Politiewet 2012 vastgesteld op de functie van [X] , [Z] , schaal 12.
1.5.
Nadat de korpschef zijn voornemen hiertoe kenbaar had gemaakt en appellant zijn zienswijze hierop naar voren had gebracht, heeft de korpschef appellant bij besluit van 10 juni 2016, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 8 februari 2017 (bestreden besluit), met ingang van 1 juli 2016 als functievolger, met behoud van zijn persoonlijke salarisschaal 13, geplaatst in de functie van [X] , gewaardeerd in salarisschaal 12, in de formatie van de Eenheid [B] , [afdeling en sectie 1] , met als plaats van tewerkstelling [adres] te [B] .
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor het kader en de van toepassing zijnde regelgeving verwijst de Raad naar zijn uitspraak van 6 juni 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1970.
4.2.
De Raad stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de door de korpschef gemaakte functievergelijking heeft plaatsgevonden in overeenstemming met de wettelijke bepalingen en uitvoeringsafspraken. Appellant kan zich evenwel niet vinden in het eindresultaat, omdat hij vindt dat er in zijn geval sprake is van onbillijkheden van overwegende aard en dat hij geplaatst hadden moeten worden in zijn voorkeursfunctie van [naam 2] [gradering] . De korpschef heeft volgens appellant ten onrechte geen toepassing gegeven aan de Notitie tijdelijke tewerkstellingen in fase 2 (Notitie) en de ‘Aanvulling werkinstructie inzake Tijdelijke tewerkstellingen in de periode tot 1 juli 2016’ van 7 december 2016 (Aanvulling) in samenhang met de in artikel 55v van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) neergelegde hardheidsclausule.
4.3.
De Notitie en de Aanvulling vormen een uitwerking van de in artikel 55v van het Barp neergelegde hardheidsclausule voor die situaties dat een medewerker gedurende fase 1 van de reorganisatie (dus tot juli 2016) gedurende een periode van drie jaar tijdelijk was tewerkgesteld in een andere functie. Om in aanmerking te komen voor plaatsing op de gewenste functie dient aan vier cumulatieve criteria te worden voldaan:
- De betrokkene dient de door hem gevraagde LFNP-functie gedurende minimaal drie jaar voorafgaand aan 1 juli 2016 ononderbroken uit te hebben geoefend. De vraag of de gewenste functie daadwerkelijk is uitgevoerd moet worden beantwoord aan de hand van de niveaubepalende elementen van die functie. Noodzakelijk is dat vastgesteld wordt dat door het uitoefenen van de tijdelijke werkzaamheden in overwegende mate is voldaan aan de niveaubepalende elementen van de andere functie. Deze zijn omschreven in het onderdeel “kern van de functie van de betreffende LFNP- functie”;
- De tewerkstelling dient schriftelijk te kunnen worden onderbouwd door de medewerker;
- De gewenste functie moet zijn ingericht in de nieuwe formatie. Er moet dus sprake zijn van werkzaamheden die vanuit het bedrijfsvoeringsbelang ook na de reorganisatie worden gecontinueerd;
- Het functioneren van de medewerker dient voldoende te zijn.
4.4.
Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat appellant geen geslaagd beroep kan doen op de Notitie en de Aanvulling, omdat appellant in de referte periode feitelijk andere werkzaamheden heeft verricht op het werkterrein communicatie en de door appellant gewenste functie van [naam 2] [gradering] niet is ingericht in de nieuwe formatie bij organisatieonderdeel [afdeling en sectie 2] . De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank waarop dit oordeel berust en maakt deze tot de zijne. Hij voegt daaraan het volgende toe.
4.5.
Appellant heeft uiteengezet dat hij de taken van [naam 2] [gradering] heeft uitgeoefend bij [afdeling en sectie 2] . Uit de Notitie volgt echter dat moet worden bezien of de door appellant gewenste functie is ingericht in het betreffende organisatieonderdeel. Nu bij [afdeling en sectie 2] de functie van [naam 2] [gradering] niet is ingericht, kan plaatsing op deze functie niet plaatsvinden. Als gevolg hiervan is een verdergaand onderzoek naar het niveau van de door appellant uitgeoefende werkzaamheden niet aan de orde. Gelet hierop kunnen de door appellant in beroep overgelegde verklaringen, wat daar verder ook van zij, niet tot een ander oordeel leiden.
4.6.
De verwijzing van appellant naar de uitspraak van de Raad van 21 juni 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1843, kan hem niet baten. Anders dan in de onderhavige zaak, was de door betrokkene in die zaak gewenste functie ingericht in het organisatieonderdeel.
4.7.
Het beroep op het gelijkheidsbeginsel kan appellant evenmin baten nu vaststaat dat de door appellant genoemde collega’s allen een andere uitgangspositie hadden en/of binnen een ander organisatieonderdeel zijn geplaatst. In dit kader wijst de Raad erop dat de matching in deze procedure als een gegeven moet worden beschouwd. De Raad kan de korpschef voorts volgen in zijn standpunt dat geen aanleiding bestaat tot toepassing van de hardheidsclausule buiten de Notitie en de Aanvulling om.
4.8.
Tot slot heeft appellant nog aangevoerd dat de korpschef ten onrechte geen besluit heeft genomen op zijn verzoek in het kader van de in fase 2 tot stand gekomen Regeling aanvraag plaatsing op een andere dan de ambtenaar opgedragen functie. Dit betreft een aparte procedure met een ander toetsingskader en valt buiten de omvang van het onderhavige geding. Aan bespreking hiervan komt de Raad dan ook niet toe.
4.9.
Uit 4.2 tot en met 4.8 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput, in tegenwoordigheid van T. Ali als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 maart 2020.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) T. Ali