Uitspraak
18.2785 AKW
9 april 2018, 15/8537 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een aanvraag om kinderbijslag door de Sociale Verzekeringsbank (Svb). De appellante, een Surinaamse vrouw, had in 2014 met haar twee kinderen, die de Nederlandse nationaliteit bezaten, Nederland betreden. De Svb had haar aanvraag om kinderbijslag afgewezen op de grond dat zij nog maar kort in Nederland was, niet werkte en geen verblijfsvergunning had. De centrale vraag was of appellante op de relevante peildata, 1 oktober 2014 en 1 januari 2015, als ingezetene van Nederland kon worden aangemerkt.
De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank dat appellante op de peildata geen ingezetene was. De rechtbank had terecht geoordeeld dat appellante niet beschikte over een duurzame woonruimte en dat haar intentie om in Nederland te blijven niet voldoende was om ingezetenschap aan te nemen. De Raad verwees naar eerdere rechtspraak die bevestigde dat een duurzame band van persoonlijke aard tussen de betrokkene en Nederland vereist is voor de status van ingezetene. De Raad concludeerde dat appellante op de peildata niet verzekerd was op grond van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) en dus geen recht had op kinderbijslag voor de betreffende kwartalen.
De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank Amsterdam en wees de vorderingen van appellante af. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten, en dat de Svb geen onterecht beleid had gevoerd in vergelijkbare gevallen. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken in cassatie te gaan tegen deze beslissing.