Uitspraak
17.3429 AKW
3 april 2017, 16/1085 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een verzoek van betrokkene om toekenning van kinderbijslag op grond van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW). Betrokkene, die in Nederland heeft gewoond en gewerkt, heeft zich op 6 juli 1992 ziek gemeld na terugkeer naar Marokko. Hij heeft in het verleden meerdere aanvragen voor kinderbijslag ingediend, waarvan de meeste zijn afgewezen omdat hij niet verzekerd was voor de AKW. De Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft het verzoek van betrokkene om kinderbijslag over de periode van het derde kwartaal van 1993 tot en met het eerste kwartaal van 2002 afgewezen, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een herziening van eerdere besluiten rechtvaardigden.
De rechtbank heeft het beroep van betrokkene tegen het besluit van de Svb gegrond verklaard, maar de Svb heeft in hoger beroep aangevoerd dat het verzoek van betrokkene als een herhaalde aanvraag moet worden aangemerkt. De Centrale Raad van Beroep heeft deze stelling onderschreven en geoordeeld dat de rechtbank dit heeft miskend. De Raad heeft vastgesteld dat de brief van betrokkene van 10 oktober 2014 niet als nieuw feit kan worden aangemerkt, omdat deze eerder had kunnen worden ingediend. De Svb heeft terecht geconcludeerd dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die een herziening van de eerdere besluiten rechtvaardigen. De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd en het beroep tegen het besluit van de Svb ongegrond verklaard.