ECLI:NL:CRVB:2020:509
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verjaring van aansprakelijkstelling voor restschade na schietincident bij politie
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, een voormalig politieagent, had de korpschef aansprakelijk gesteld voor schade die hij had geleden als gevolg van een schietincident in 1985, waarbij een collega omkwam. De korpschef had echter aangevoerd dat de vordering was verjaard op grond van de absolute verjaringstermijn van twintig jaar, zoals vastgelegd in artikel 3:310 van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, en de Centrale Raad bevestigde deze uitspraak.
De appellant had in 2016 de korpschef verzocht om de posttraumatische stressstoornis (PTSS) die hij had ontwikkeld als gevolg van het schietincident te erkennen als beroepsziekte en aansprakelijkheid te erkennen voor de daaruit voortvloeiende schade. De korpschef erkende de PTSS als beroepsziekte, maar stelde dat de vordering voor restschade was verjaard. De Raad oordeelde dat de absolute verjaringstermijn van twintig jaar was verstreken, en dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die een uitzondering op deze termijn rechtvaardigden. De Raad volgde de eerdere rechtspraak van de Hoge Raad en concludeerde dat de korpschef zich op verjaring had kunnen beroepen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.