ECLI:NL:CRVB:2020:473
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de intrekking van de Ziektewetuitkering van een vangnetter na medische beoordeling door het Uwv
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. De appellant, die van 1 januari 2003 tot en met 31 juli 2015 als callcentermedewerker bij KPN werkte, had zich op 16 december 2016 ziek gemeld. Na afloop van zijn uitkering op basis van de Werkloosheidswet (WW) ontving hij vanaf 3 januari 2017 een uitkering op basis van de Ziektewet (ZW). Op 14 februari 2017 oordeelde een arts van het Uwv dat de appellant per 7 maart 2017 arbeidsgeschikt was, wat leidde tot de intrekking van zijn ziekengeld. De appellant was het hier niet mee eens en ging in beroep.
De rechtbank verklaarde het beroep van de appellant ongegrond, waarbij werd vastgesteld dat de beoordeling door de artsen van het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd. De appellant voerde aan dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn autismespectrumstoornis en de beperkingen die hij daardoor ondervond. De Raad oordeelde echter dat de beoordeling van de artsen van het Uwv juist was en dat de appellant in staat was zijn werkzaamheden als callcentermedewerker te verrichten, ondanks zijn klachten.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv adequaat had gehandeld. De Raad benadrukte dat de beoordeling van de artsen van het Uwv voldoende onderbouwd was en dat de appellant zijn stellingen over de reden van zijn ontslag niet had onderbouwd. De uitspraak concludeert dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.