In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 februari 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de afwijzing van haar aanvraag op grond van de Wajong 2010. Appellante, geboren in 1996, had een aanvraag ingediend op 21 oktober 2014, waarin zij aangaf zwaar astmatisch te zijn. Het Uwv had haar aanvraag afgewezen, omdat zij niet voldeed aan de voorwaarden voor een uitkering op grond van de Wajong 2010. De rechtbank Rotterdam had het beroep van appellante gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten. De Centrale Raad oordeelde dat het Uwv voldoende gemotiveerd had dat appellante niet als volledig en duurzaam arbeidsongeschikt kon worden aangemerkt volgens artikel 2:4 van de Wajong 2010. De Raad bevestigde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het Uwv geen beoordeling op grond van hoofdstuk 1A van de Wajong 2015 had uitgevoerd, maar oordeelde dat appellante niet voldeed aan de voorwaarden van dit hoofdstuk. Daarnaast heeft de Raad geoordeeld dat de redelijke termijn voor de procedure was overschreden, wat leidde tot een schadevergoeding van € 1.000,-, waarvan € 286,- voor het Uwv en € 714,- voor de Staat der Nederlanden. De Raad heeft ook de proceskosten van appellante in hoger beroep toegewezen.