In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat om betrokkene, een ambtenaar, ontslag te verlenen. De Raad oordeelt dat de beoordeling van betrokkene niet op voldoende gronden berust. Betrokkene was sinds 1989 in dienst en had zich in 2013 ziekgemeld. De minister had betrokkene ontslag verleend op basis van artikel 98 van het Algemeen rijksambtenarenreglement (Arar) wegens ongeschiktheid. De Raad concludeert dat de minister niet bevoegd was om het ontslag te verlenen, omdat de beoordeling van betrokkene onvoldoende onderbouwd was. De Raad wijst erop dat de minister geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangedragen die het ontslag zouden rechtvaardigen. De rechtbank had eerder de bestreden besluiten vernietigd en de Raad bevestigt deze uitspraak. De Raad herroept het ontslagbesluit en wijst het verzoek om schadevergoeding voor de wettelijke rente toe, maar wijst het verzoek om nabetaling van salaris af. De minister wordt veroordeeld in de proceskosten van betrokkene.