In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de WGA-uitkering van appellante, die sinds 2008 arbeidsongeschikt was door psychische klachten. De Raad oordeelde dat het Uwv ten onrechte de WGA-uitkering van appellante had beëindigd per 19 april 2014, omdat er onvoldoende rekening was gehouden met de neurologische klachten van appellante, die mogelijk het gevolg waren van de ziekte van Parkinson. De Raad volgde het rapport van neuroloog Van den Doel, die concludeerde dat appellante op de datum in geding aanvullende beperkingen had die niet waren erkend in de eerdere beoordelingen. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en het besluit van het Uwv, herstelde de WIA-uitkering van appellante naar 100% arbeidsongeschiktheid en kende schadevergoeding toe wegens schending van de redelijke termijn in de procedure. De totale schadevergoeding werd vastgesteld op € 3.000,-, en het Uwv werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten van appellante, die in totaal € 3.150,- bedroegen. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van medische rapporten en de noodzaak om rekening te houden met alle relevante klachten van appellanten in arbeidsongeschiktheidszaken.