ECLI:NL:CRVB:2020:3315

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 december 2020
Publicatiedatum
23 december 2020
Zaaknummer
19/367 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing uitkering jonggehandicapten wegens niet-ingezeten zijn op zeventiende verjaardag

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Rotterdam. De appellant, geboren in Marokko in 1968, had een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, maar deze was afgewezen omdat hij op zijn zeventiende verjaardag geen ingezetene van Nederland was. De rechtbank had het beroep van de appellant gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten. De appellant stelde dat zijn aanvraag beoordeeld moest worden aan de hand van de Wajong 2015, en dat de toepassing van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) leidde tot leeftijdsdiscriminatie.

De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat de beoordeling van de aanspraken van de appellant moest plaatsvinden aan de hand van de AAW, aangezien hij voor 1980 was geboren. De Raad vond geen aanknopingspunten voor de stelling van de appellant dat er sprake was van discriminatie op grond van leeftijd. De wetgever had met de AAW beoogd de positie van AAW-gerechtigden te respecteren, en de appellant had niet aannemelijk gemaakt dat hij op zijn zeventiende verjaardag een duurzame band met Nederland had. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep van de appellant af.

Uitspraak

19 367 WAJONG

Datum uitspraak: 23 december 2020
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 21 december 2018, 18/2464 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. M. el Idrissi, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, via videobellen, plaatsgevonden op 11 november 2020. Namens appellant heeft [A.], de zus van appellant, deelgenomen aan de zitting, bijgestaan door mr. El Idrissi. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.J.M.M. de Poel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren [in] 1968 in Marokko, heeft op 29 oktober 2009 een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong 1998) ingediend. Bij besluit van 11 november 2009 heeft het Uwv deze aanvraag afgewezen omdat appellant niet aan de voorwaarden voldeed om in aanmerking te komen voor een Wajong-uitkering. Bij beslissing op bezwaar van 2 februari 2010 heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 11 november 2009 ongegrond verklaard. Aan dit besluit heeft het Uwv ten grondslag gelegd dat appellant op zijn zeventiende verjaardag geen ingezetene was van Nederland omdat hij toen nog in Marokko woonde.
1.2.
Met een door het Uwv op 18 december 2017 ontvangen formulier heeft appellant opnieuw een aanvraag ingediend om een Wajong-uitkering. Het Uwv heeft deze aanvraag bij besluit van 12 februari 2018 afgewezen, omdat appellant op zijn achttiende verjaardag niet in Nederland, een land van de Europese Unie, de Europese Economische Ruimte of Zwitserland woonde. Bij beslissing op bezwaar van 4 april 2018 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 12 februari 2018 ongegrond verklaard. Aan dit besluit ligt ten grondslag dat appellant op zijn achttiende verjaardag geen ingezetene was van Nederland. Uit de polisadministratie is gebleken dat appellant zich pas op 4 juli 1986 heeft gevestigd in Nederland.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en dit besluit vernietigd met instandlating van de rechtsgevolgen, onder toekenning van een proceskostenveroordeling in beroep en vergoeding van griffierecht. De rechtbank heeft overwogen dat de aanvraag van appellant had moeten worden beoordeeld aan de hand van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW), aangezien hij is geboren voor 1 januari 1980. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich ter zitting terecht op het standpunt gesteld dat appellant niet in aanmerking komt voor een uitkering op grond van de AAW omdat hij op zijn zeventiende verjaardag geen ingezetene van Nederland was, zodat aanleiding bestaat om de rechtsgevolgen in stand te laten.
3.1.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak, voor zover daarbij de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand zijn gelaten. Appellant voert aan dat zijn aanvraag dient te worden beoordeeld aan de hand van de Wajong 2015. Het toepassen van de AAW leidt volgens appellant tot leeftijdsdiscriminatie, nu degenen die zijn geboren voor 1 januari 1980 alleen in aanmerking kunnen komen voor een Wajong-uitkering als zij al op hun zeventiende verjaardag ingezetene van Nederland waren, terwijl degenen die op of na 1 januari 1980 geboren zijn in aanmerking kunnen komen voor een uitkering als zij op hun achttiende verjaardag ingezetene van Nederland waren. Toepassing van de bepalingen van de AAW is nadelig voor appellant, nu hij zich na zijn zeventiende verjaardag in Nederland heeft gevestigd. In dit verband merkt appellant op dat uit rechtspraak volgt dat de gegevens in de basisregistratie personen niet doorslaggevend zijn voor de beoordeling van de woonplaats.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
De rechtbank heeft, onder verwijzing naar de uitspraak van 8 april 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1111, met juistheid uiteengezet dat de beoordeling van de aanspraken van appellant moet plaatsvinden aan de hand van het bepaalde in de AAW, omdat appellant is geboren vóór 1980. Dat de aanvraag pas op of na 1 januari 2015 is ingediend doet daaraan niet af.
4.2.
Appellant heeft aangevoerd dat sprake is van leeftijdsdiscriminatie, omdat hij door zijn leeftijd onder een voor hem ongunstiger wettelijk regime valt. In wat appellant heeft aangevoerd, ziet de Raad geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het bestreden besluit in strijd is met non-discriminatiebepalingen. Dat op appellant een in dit specifieke opzicht gunstiger regime van toepassing zou zijn geweest als hij jonger was geweest, betekent niet dat sprake is van discriminatie op grond van leeftijd. De ingangsdatum van een wetswijziging is per definitie enigszins arbitrair. Door een aantal bepalingen uit de AAW van toepassing te laten blijven op personen geboren voor 1980 heeft de wetgever beoogd de positie van de AAW-gerechtigde (gedeeltelijk) te respecteren. De wetgever heeft de grenzen van de hem toekomende beoordelingsmarge daarbij niet overschreden.
4.3.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de AAW, zoals deze bepaling destijds luidde, heeft recht op toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering de verzekerde, die op de dag waarop hij 17 jaar wordt, arbeidsongeschikt is, zodra hij onafgebroken 52 weken arbeidsongeschikt is en indien hij na afloop van deze periode nog arbeidsongeschikt is. Ingevolge artikel 4, eerste lid onder a van de AAW, zoals deze bepaling destijds luidde, is verzekerd voor de AAW de ingezetene. Op grond van artikel 2 van de AAW wordt onder ingezetene verstaan degene die in Nederland woont, en op grond van artikel 3, eerste lid, van de AAW wordt naar de omstandigheden beoordeeld waar iemand woont.
4.4.
Niet in geschil is dat appellant op zijn zeventiende verjaardag niet in Nederland woonde. Niet aannemelijk is gemaakt dat hij op zijn zeventiende verjaardag een dusdanig duurzame band van persoonlijke aard met Nederland had, dat hij op dat moment als ingezetene moet worden aangemerkt. Het Uwv heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat het verzoek om een uitkering voor jonggehandicapten moet worden afgewezen omdat appellant op zijn zeventiende verjaardag geen ingezetene was.
4.5.
De overwegingen 4.1. tot en met 4.4. leiden tot de conclusie dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend als voorzitter en S.B. Smit-Colenbrander en F.M. Rijnbeek als leden, in tegenwoordigheid van H.S. Huisman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 december 2020.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) H.S. Huisman
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over over het begrip ingezetene.