In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uwv om haar Wajong-uitkering per 1 januari 2018 te verlagen van 75% naar 70% van het minimumloon. Appellante, die sinds 2007 een uitkering ontvangt vanwege psychische klachten, betwist de beoordeling van haar arbeidsvermogen. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellante arbeidsvermogen heeft, wat leidt tot de verlaging van haar uitkering. De rechtbank Midden-Nederland heeft het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard. In hoger beroep herhaalt appellante haar standpunt dat zij geen arbeidsvermogen heeft en dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is uitgevoerd. De Raad voor de Rechtspraak oordeelt dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellante arbeidsvermogen heeft. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de Wajong-uitkering van appellante terecht is verlaagd. Daarnaast heeft appellante verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De Raad concludeert dat de redelijke termijn is overschreden en kent appellante een schadevergoeding van € 500,- toe, te verdelen tussen het Uwv en de Staat der Nederlanden. De uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, met H.S. Huisman als griffier.