ECLI:NL:CRVB:2020:3273

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 december 2020
Publicatiedatum
22 december 2020
Zaaknummer
18/3694 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van ziekengeld en terugvordering voorschot door het Uwv op basis van arbeidsovereenkomst tijdens ziekte

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die een arbeidsovereenkomst had met een stichting, had zich ziek gemeld en verzocht om ziekengeld op grond van de Ziektewet. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde echter ziekengeld toe te kennen, omdat de stichting volgens het Uwv verplicht was om het loon door te betalen tijdens de ziekte van de appellant. Het Uwv had eerder een voorschot op het ziekengeld verstrekt, maar vorderde dit bedrag terug omdat zij van mening was dat de appellant recht had op loon van de stichting.

De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat het Uwv mocht uitgaan van de gegevens in de polisadministratie, tenzij de appellant kon aantonen dat deze gegevens onjuist waren. De appellant had niet aangetoond dat er geen arbeidsovereenkomst bestond op het moment van zijn ziekmelding. In hoger beroep herhaalde de appellant zijn standpunt, maar de Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld. De Raad bevestigde dat de appellant recht had op loon van de stichting en dat het Uwv terecht had geweigerd om ziekengeld toe te kennen.

De Raad oordeelde dat de gegevens in de polisadministratie klopten en dat de appellant niet had aangetoond dat deze onjuist waren. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 23 december 2020, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad.

Uitspraak

18.3694 ZW

Datum uitspraak: 23 december 2020
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam
van 29 mei 2018, 17/3691 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. F.J.M. Hamers, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 november 2020. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Hamers. Het Uwv is niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft op 30 september 2016 met de [naam stichting 1] (Stichting) een schriftelijke arbeidsovereenkomst gesloten. Daarin staat dat appellant met ingang van 3 oktober 2016 voor de duur van acht maanden in dienst treedt als “[naam functie]” en dat de werkgever het loon zal doorbetalen met inachtneming van het bepaalde in artikel 7:629 van het Burgerlijk Wetboek (BW) als appellant wegens ziekte verhinderd is de bedongen arbeid te verrichten.
1.2.
Op 2 maart 2017 is appellant per 28 februari 2017 ziek gemeld bij het Uwv. Daarbij is verzocht om aan appellant ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW) toe te kennen vanaf 28 februari 2017. Het Uwv heeft bij brief van 17 maart 2017 appellant om een kopie van de arbeidsovereenkomst verzocht. Bij besluit van 21 maart 2017 heeft het Uwv aan appellant vanaf 2 maart 2017 een voorschot op het ziekengeld verstrekt van € 44,49 bruto per dag.
1.3.
Bij besluit van 24 maart 2017 heeft het Uwv geweigerd aan appellant ziekengeld toe te kennen, omdat de Stichting volgens het Uwv verplicht is tijdens ziekte loon aan appellant door te betalen. Bij besluit van 6 april 2017 heeft het Uwv het over de periode van 2 maart 2017 tot en met 26 maart 2017 onverschuldigd aan appellant betaalde ziekengeld tot een bedrag van € 756,33 bruto teruggevorderd.
1.4.
Bij besluit van 10 mei 2017 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 24 maart 2017 ongegrond verklaard. Het Uwv heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat uit de polisadministratie (Suwinet) blijkt dat appellant vanaf 3 oktober 2016 een dienstverband heeft met de Stichting, dat hij gedurende de maanden oktober 2016, november 2016 en januari 2017 voor de Stichting tegen betaling heeft gewerkt en dat niet is gebleken dat het dienstverband is beëindigd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv mag uitgaan van de gegevens in Suwinet, tenzij appellant aantoont dat deze gegevens onjuist zijn. Volgens Suwinet is vanaf 3 november 2014 tot en met 28 november 2016 sprake van een “overige fictieve dienstbetrekking” van appellant met [naam stichting 2] Stichting en vanaf 3 oktober 2016 van een “overige fictieve dienstbetrekking” met de Stichting. In Suwinet is geen dienstbetrekking met [naam stichting 2] Service geregistreerd. Verder blijkt uit Suwinet dat de Stichting appellant op 2 maart 2017 heeft ziek gemeld bij het Uwv. Appellant heeft naar het oordeel van de rechtbank niet aangetoond dat de gegevens van Suwinet onjuist zijn. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat op het moment van de ziekmelding geen arbeidsovereenkomst tussen appellant en de Stichting bestond en dat hij tegenover de Stichting geen aanspraak kon maken op loondoorbetaling. De rechtbank acht daarbij van belang dat de brief van 3 oktober 2016, waarin door de Stichting een beroep is gedaan op de vernietigbaarheid van de arbeidsovereenkomst, zonder goede verklaring pas in beroep is overgelegd. Verder is niet onderbouwd dat de betalingen die appellant tot en met 8 februari 2017 heeft ontvangen van [naam stichting 2] Stichting/[naam stichting 2] Service, salarisbetalingen zijn. Daarnaast blijkt uit de verklaring van [X.] van [naam Holding] van 27 december 2017 alleen dat [naam stichting 3] Stichting in de periode van 2014, 2015 en 2016 fictief werkgever is geweest van appellant. Dit is in overeenstemming met de gegevens uit Suwinet en dat zegt volgens de rechtbank niets over de periode eind 2016/begin 2017. Hetzelfde geldt voor de jaaropgaven over 2015 en 2016. Naar het oordeel van de rechtbank kan aan de verklaring van [Y.] van 27 december 2017 niet de waarde worden gehecht die appellant daaraan wenst te hechten, nu deze verklaring achteraf is opgesteld en de gegevens in Suwinet na 3 oktober 2016 niet zijn aangepast. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de Stichting op grond van artikel 7:629, eerste lid, van het BW aan appellant loon had moeten doorbetalen en dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellant met ingang van 28 februari 2017 geen aanspraak kan maken op ziekengeld.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt herhaald dat de gegevens in Suwinet onjuist zijn. Voor appellant werd dit pas in de beroepsfase duidelijk. De Stichting was niet inhoudingsplichtig. Naar aanleiding van de wijziging van de naam van de payroll-organisatie in [naam stichting 2] Service (voorheen: [naam stichting 2] Stichting) verkeerde de Stichting in de veronderstelling dat de overeenkomsten vanwege die naamswijziging niet meer geldig zouden zijn. Zowel appellant als de Stichting stelt dat er geen arbeidsovereenkomst tussen hen bestond. Dit heeft de Stichting in een brief van 3 oktober 2016 te kennen gegeven. Dat appellant deze brief eerst in de beroepsfase heeft ingebracht, doet niet af aan de feitelijke juistheid van die brief. Alle afdrachten aan de Belastingdienst en de ziekmelding zijn door [naam stichting 1] gedaan en niet door de Stichting.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Ter zitting van de Raad heeft appellant verzocht om stukken over te leggen en aan het dossier toe te voegen. De Raad heeft dit verzoek afgewezen vanwege strijd met de goede procesorde. Appellant had deze stukken (veel) eerder kunnen overleggen, zodat het Uwv daarop had kunnen reageren. Niet gebleken is dat appellant daartoe niet in de gelegenheid was.
4.2.1.
Op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de ZW wordt geen ziekengeld uitgekeerd, indien de verzekerde uit hoofde van de dienstbetrekking op grond waarvan hij de arbeid behoort te verrichten recht heeft op loon als bedoeld in artikel 7:629 van het BW.
4.2.2.
In artikel 7:629, eerste lid, van het BW is bepaald dat de werknemer voor een tijdvak van 104 weken recht op loon behoudt, indien hij de bedongen arbeid niet heeft verricht omdat hij in verband met ongeschiktheid ten gevolge van – onder meer – ziekte daartoe verhinderd was.
4.2.3.
In artikel 33a, tweede lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen is bepaald dat de gegevens, die door het Uwv worden verwerkt, door het Uwv niet worden verkregen van de uitkeringsgerechtigden, voor zover zij verkregen kunnen worden uit de polisadministratie, bedoeld in artikel 33, de verzekerdenadministratie, bedoeld in artikel 35, alsmede de basisregistratie personen, tenzij hierdoor een goede vervulling van de taak van het Uwv op grond van dit artikel wordt belet of bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.
4.2.4.
Uit vaste rechtspraak van de Raad (bijvoorbeeld de uitspraak van 24 februari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:637) volgt dat het Uwv mag uitgaan van de gegevens uit de polisadministratie, tenzij wordt aangetoond dat deze gegevens onjuist zijn.
4.3.
Tussen partijen is in geschil of het Uwv terecht heeft geweigerd aan appellant ziekengeld toe te kennen, omdat de Stichting op grond van de met appellant aangegane arbeidsovereenkomst tijdens ziekte op en na 28 februari 2017 aan appellant loon moet doorbetalen.
4.4.
In hoger beroep heeft appellant in essentie hetzelfde aangevoerd als in beroep bij de rechtbank. Er wordt geen aanleiding gezien om tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank heeft gegeven. De overwegingen die door de rechtbank aan dat oordeel ten grondslag zijn gelegd worden onderschreven. Uit Suwinet volgt dat vanaf 3 oktober 2016 een dienstbetrekking heeft bestaan tussen appellant en de Stichting. Dat wordt bevestigd door de aanwezige arbeidsovereenkomst. Met de stukken die appellant heeft overgelegd wordt niet aangetoond dat op het moment van de ziekmelding van appellant geen arbeidsovereenkomst tussen hem en de Stichting bestond en dat hij tegenover de Stichting geen aanspraak kon maken op loondoorbetaling. De Raad ziet in het door appellant overgelegde schrijven van de Stichting met datering 3 oktober 2016, waarin wordt gesproken van het “per direct vernietigd verklaren” van de arbeidsovereenkomst met de Stichting, onvoldoende aanleiding om de gegevens in Suwinet voor onjuist te houden. Het had immers in de rede gelegen dat de bewuste wijziging destijds in de polisadministratie was verwerkt.
4.5.
Uit 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend als voorzitter en S.B. Smit-Colenbrander en F.M. Rijnbeek als leden, in tegenwoordigheid van H.S. Huisman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 december 2020.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) H.S. Huisman
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van de begrippen werknemer, werkgever, dienstbetrekking en loon.