In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die vanaf 12 juli 2013 bijstand ontving op basis van de Participatiewet, had in april 2017 een inschrijvingsaanvraag ingediend in België, maar meldde dit niet tijdig aan het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Het college trok de bijstand van appellant per 27 april 2017 in en legde een bestuurlijke boete op van € 1.023,74 wegens schending van de inlichtingenverplichting. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond, maar in hoger beroep oordeelde de Raad dat het college niet had aangetoond dat appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden in de periode van 27 april tot 27 juni 2017. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak en verklaarde het beroep gegrond, waarbij het college werd opgedragen een schriftelijke waarschuwing te geven in plaats van een boete, aangezien het benadelingsbedrag lager was dan € 150,-. Tevens werd het college veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 3.150,- bedroegen.