ECLI:NL:CRVB:2020:3222
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WIA-aanvraag en hoorplicht
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) inzake zijn WIA-aanvraag. Appellant heeft zich op 11 mei 2011 ziekgemeld en heeft sindsdien verschillende aanvragen gedaan voor een WIA-uitkering. De aanvraag van 11 november 2015 werd afgewezen, en het bezwaar daartegen werd op 23 mei 2016 ongegrond verklaard. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij zich onvoldoende gehoord voelt en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep hem ten onrechte niet heeft uitgenodigd voor een medisch heronderzoek. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de hoorplicht is geschonden, maar dat appellant niet in zijn belangen is geschaad, aangezien hij in beroep en hoger beroep de gelegenheid heeft gehad om zijn standpunten toe te lichten. De Raad volgt de rechtbank in haar oordeel dat appellant geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden heeft aangevoerd die aanleiding geven om terug te komen op het besluit van 23 mei 2016. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 2.100,- en het griffierecht van € 172,-.